Romeinen

De geschiedenis van de Romeinen in vogelvlucht

Er zijn maar weinig rijken in de geschiedenis die zo tot de verbeelding spreken als het Romeinse Rijk. Wat in de achtste eeuw voor Christus begon als bescheiden statstaat, was in het jaar 100 na Christus uitgegroeid tot een van de grootste rijken die de wereld ooit heeft gezien. Het gehele Middellandse Zeegebied werd eerst gedomineerd door de Romeinen en vervolgens bestuurd. Nog eeuwen na het verdwijnen van het (West-) Romeinse Rijk, legitimeerden vele koningen en ander soort leiders hun macht, door te zich als erfgenaam van het Romeinse Rijk op te stellen.

De stichting van het Romeinse Rijk

De vroegste geschiedenis van het Romeinse Rijk is gehuld in mythe en legendes. Het traditionele verhaal van de stichting van Rome begint bij de legendarische tweelingbroers Romulus en Remus. Volgens de overlevering werden zij geboren in Alba Longa, een stad zo’n 19 kilometer ten zuidoosten van Rome, als de kinderen van oorlogsgod Mars en de Vestaalse maagd Rhea Silva.

Vestaalse maagden waren priesteressen in de tempel van Vesta, godin van het haardvuur en de huiselijkheid. Deze priesteressen moesten maagd blijven. Deden zij dat niet, dan kregen ze een zware straf. Vandaar ook dat toen Rhea Silva Romulus en Remus ter wereld bracht, de tweeling gelijk ter dood veroordeeld werd door Amulius, koning van Alba Longa. Amulius beval twee van zijn dienaren om de executie uit te voeren, maar deze konden het niet over hun hart verkrijgen om een pasgeboren tweeling te doden. Daarom legden ze de jongetjes in een mandje in de rivier de Tiber. De tweeling meerde uiteindelijk aan en werd gevonden door een wolvin, die beide jongetjes in leven hield door ze te zogen.

Na enige tijd werden Romulus en Remus gevonden door een herder genaamd Faustulus, die ze meenam en verder opvoedde. Toen de jongens volwassen waren, besloten ze een stad te stichten op de plek waar ze gevonden waren. Er waren hier zeven heuvels in de buurt, die makkelijk te verdedigen waren. De broers besloten beiden een eigen berg te kiezen om daar te wachten op een voorteken, die duidelijk zou moeten maken wie over de stad moest gaan heersen. Romulus beklom de Palatijn en Remus de Aventijn. Remus zag daar zes gieren. Romulus nam enige tijd later twaalf gieren waar, wat hij als een beter voorteken beschouwde. Hierop kregen de broers ruzie over wie over de nieuwe stad zou heersen en het een naam mocht geven. Uiteindelijk doodde Romulus zijn broer in een vlaag van woede, waarna hij kon heersen over de stad die hij naar zichzelf vernoemde: Rome.

Ontstaan van Rome

Zo luidt de legende althans. Hoe Rome daadwerkelijk is ontstaan is moeilijk te zeggen, aangezien hier geen geschreven bronnen over bestaan. Wel hebben we archeologische aanwijzingen. Daaruit kunnen we afleiden dat de Palatijn al vanaf ongeveer 14.000 jaar geleden bewoond is. Waarschijnlijk werden er op en rondom deze heuvel in de loop der eeuwen meerdere herders- en boerennederzettingen gesticht, die ongeveer in de 8ste eeuw voor Christus samengroeiden tot één grote nederzetting. De vruchtbare valleien tussen de zeven heuvels zorgde voor grote opbrengsten in de landbouw. Ook de handel met Griekse kolonies in Zuid-Italië maakte van Rome een welvarende staat. Verder zijn er archeologische aanwijzingen dat Rome in deze tijd sterk beïnvloed werd door de nabijgelegen Etrusken, met name gedurende de 6e eeuw v.Chr.

Romeinse Koninkrijk

Rome werd in de eerste eeuwen van zijn bestaan (753 - 509 v.Chr.) geleid door koningen. Als we Romeinse overleveringen mogen geloven, zijn er zeven koningen geweest, waarvan Romulus de eerste was en Lucius Tarquinius Superbus de laatste. In 387 v.Chr. werd Rome verslagen en geplunderd door het leger van de Gallische koning Brennus. Tijdens deze plunderingen is het grootste deel van de bronnen over het Romeinse koninkrijk verloren gegaan. Onze kennis over het Romeinse koninkrijk baseren we dan ook voor een groot deel op schrijvers die er eeuwen na dato over schreven. Hun overlevering was daarom niet erg betrouwbaar. De voornaamste bronnen zijn de Romeinse geschiedschrijver Titus Livius (59 v.Chr. – 17 n.Chr.), de Griekse historicus Plutarchus (ca. 46 – 120 n.Chr) en de Griekstalige Romeinse auteur Dionysius van Halicarnassus (60 v.Chr. - 7 n.Chr.).

De zeven koningen zouden als volgt geheten hebben: Romulus, Numa Pompilius, Tullus Hostilius, Ancus Marcius, Tarquinius Priscus, Servius Tullius en Tarquinius Superbus. Historici betwijfelen vandaag de dag sterk of deze koningen ook echt hebben bestaan, al lijkt het erop dat er wel daadwerkelijk een Romeinse monarchie heeft bestaan. Hoe lang deze monarchie precies heeft bestaan en welke koningen er precies over heerste, valt nu echter niet meer met zekerheid te zeggen.

Romeinse Republiek

Wat de waarheid ook moge zijn, Tarquinius Superbus wordt in Romeinse geschiedschrijving (en ook door sommige moderne historici) gezien als de laatste Romeinse koning. Hij zou zeer machtsbelust zijn geweest en hij probeerde niet alleen zijn macht te vergroten door geweld te gebruiken tegen buurvolkeren, maar ook zijn eigen volk. De druppel die de emmer deed overlopen kwam toen zijn zoon, Sextus Tarquinius, een bekende en geliefde Romeinse edelvrouw genaamd Lucretia verkrachtte. Het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje, waardoor er een opstand uitbrak. De bewoners van Rome zette Tarquinius Superbus af, die daarop naar de Etrusken vluchtte. Nadat ze zulke slechte ervaringen met hun laatste koning hadden gehad, besloot het Romeinse volk om nooit meer door een koning geregeerd te worden. Deze gebeurtenis wordt door Livius gedateerd op 509 v.Chr.

Na het omverwerpen van de Romeinse monarchie ontstond de Romeinse Republiek (van het Latijnse res publica wat letterlijk ‘publieke zaak’ betekent). Om te voorkomen dat in de toekomst er weer een tirannieke leider zou opstaan, werd de uitvoerende macht in handen van twee personen gelegd, de zogenaamde consuls (waarschijnlijk van het Latijnse cōnsulere ‘beraadslagen’ of cōnsilium ‘raad’). De consuls kregen in eerste instantie evenveel macht als de vroegere koningen, maar dan moesten ze het wel met elkaar eens worden. Beide consuls hadden namelijk vetorecht. Dit was om te voorkomen dat er te veel macht in handen van één persoon zou vallen. De consuls werden tweejaarlijks verkozen door de Comitia curiata, een volksvergadering waar alleen de Romeinse elite lid van kon worden. Leden van deze elite werden patriciërs genoemd, in tegenstelling tot het gewone volk, waarvan leden plebejers werden genoemd.

Een ander belangrijk deel van de regering was de senaat, een regeringsorgaan bestaande uit 300 voorname Romeinse mannen. De senaat kon geen nieuwe wetten maken, maar wel decreten uitvaardigen. Bovendien had de senaat controle over de staatskas, wat het orgaan veel macht gaf.

Patriciërs en Plebejers

In de eerste eeuwen van de republiek domineerden de patriciërs (Romeinse adel) de Romeinse politiek. Alle functies binnen de Romeinse regering waren gesloten voor de plebejers (het ‘gewone volk’, ook wel het plebs genoemd). Dit ondanks het feit dat het grootste gedeelte van het Romeinse leger uit plebejers bestond. In 494 v.Chr. vond daarom de eerste secessio plebis plaats, ofwel de uittreding van het plebs. Hierbij trokken alle plebejers weg uit Rome, inclusief de soldaten, om zich even buiten de stad te vestigen. Bovendien weigerde de troepen te vechten, terwijl er op dat moment oorlog op verschillende fronten dreigde. Hierdoor werden de consuls en senaat gedwongen concessies te doen. Om de plebejers tevreden te stellen, riepen ze daarom de tribunen in het leven. Een tribuun was iemand die door het gewone volk werd verkozen om de belangen van het plebs te behartigen. Ook werd de concilium plebis in het leven geroepen, een volksvergadering van plebejers die de tribunen verkoos en wetten en regels kon opstellen. Deze wetten en regels golden echter alleen voor de plebejers, niet voor de patriciërs.

De secessio plebis vormde slechts het begin van een periode van politiek getouwtrek tussen de patriciërs en de plebejers, die bekend zou komen te staan als de standenstrijd (494 - 287 v.Chr.). Het gewone volk kampte namelijk met grote armoede, terwijl de patriciërs juist meer rijkdom vergaarde door de vele oorlogen. Dit zorgde voor grote onvrede onder de plebejers. Tijdens de standenstrijd dwong het plebs daarom steeds meer concessies af van de patriciërs, waardoor het gewone volk (in theorie) meer invloed kreeg.

De standenstrijd kwam in 287 v.Chr. aan zijn eind, toen de zogenaamde Lex Hortensia ingevoerd werd, een wet die vaststelde dat besluiten die genomen werden door de concilium plebis, voor iedereen van toepassing waren, zowel plebejers als patriciërs. Dit zorgde echter niet voor een democratisering van het Romeinse Rijk. In de loop der eeuwen had zich namelijk een plebejische elite gevormd, die in de praktijk nauwelijks te onderscheiden was van de patriciërs. Er waren nog veel onderliggende problemen voor het gewone volk omtrent armoede, landbezit en politieke invloed, die na de afloop van de standenstrijd nog zeker niet opgelost waren. Deze problemen zouden zich tijdens de eerste en tweede eeuw voor Christus nog steeds blijven voortslepen.

Verovering van Italië

De standenstrijd komt ongeveer overeen met de periode waarin Rome zich als de machtigste politieke speler op het Italische schiereiland vestigde. Tijdens de vijfde eeuw voor christus vocht Rome een aantal oorlogen tegen de Etrusken en verschillende stammen die woonden in de heuvels rondom Rome. In 387 v.Chr. kwam deze uitbreiding tot een stilstand, toen - zoals eerder genoemd - Rome verslagen en geplunderd werd door een Gallisch leger onder leiding van koning Brennus. Deze gebeurtenis maakte een diepe indruk op de Romeinen, die zwoeren dat Rome nooit meer veroverd zou worden. De stad werd herbouwd - deze keer met stadsmuren - en het leger werd aangesterkt. Het duurde veertig jaar tot Rome haar voormalige grondgebied weer onder controle had.

Tussen 343 v.Chr. en 290 v.Chr. vocht Rome drie oorlogen tegen een Zuid-Italisch volk genaamd de Samnieten. Het waren bloedige, langslepende oorlogen met wisselend succes voor de Romeinen, maar in 290 v.Chr. wisten ze uiteindelijk de Samnieten definitief te verslaan. Dit maakte Rome de grootste regionale macht.

Na deze overwinning richtte Rome zich in 280 v.Chr., op de Zuid-Italische Griekse stadstaten die nog onafhankelijk waren. In dit jaar begon de Pyrrhische Oorlog (280 - 275 v.Chr.). De Griekse stad Tarentum (het huidige Tarante) vroeg koning Pyrrhus om hulp tegen de Romeinen. Pyrrhus slaagde er hierbij in om de Romeinen twee keer verslaan, met name dankzij zijn olifanten. Hierbij verloor hij echter ook veel van zijn manschappen, waardoor hij zijn zeges niet kon uitbuiten. Hier ontlenen we vandaag de dag nog de uitspraak een pyrrusoverwinning aan (een overwinning die zoveel inspanning kost dat ze dezelfde uitwerking heeft als een nederlaag). Uiteindelijk werd Pyrrus verslagen door de Romeinen in de Slag bij Beneventum in 275 v.Chr. Twee jaar later veroverde Rome eindelijk Tarentum.

Machtsstrijd met Carthago

Tegen 275 v.Chr. was geheel Centraal- en Zuid-Italië in handen van de Romeinen, wat hen al snel in conflict bracht met Carthago. Carthago was een machtige Noord-Afrikaanse handelsstad die zich in de buurt van het huidige Tunis bevond. Deze stadstaat had een wijds imperium gesticht, dat zich uitstrekte over een groot deel van de Noord-Afrikaanse kust, het zuidoosten van het Iberisch Schiereiland, Corsica, Sardinië, de Balearen en bijna heel Sicilië. Rome en Carthago tussen vochten tussen 264 en 146 een drietal oorlogen uit die bekendstaan als de Punische Oorlogen. Deze werden allen gewonnen door de Romeinen en resulteerden in een Romeinse overname van vrijwel alle voormalige Carthaagse gebieden, evenals de volledige vernietiging van de stad Carthago.

De drie Punische Oorlogen

De Eerste Punische Oorlog werd grotendeels op zee uitgevochten. Carthago stond destijds bekend om zijn machtige zeevloot terwijl Rome nog over weinig maritieme ervaring beschikte. Desalniettemin behaalden de Romeinen in 260 v.Chr. tijdens de Slag bij Mylae hun eerste overwinning op de Carthaagse vloot, maar hierna volgde er een lange militaire impasse. Uiteindelijk zou de oorlog nog tot 241 v.Chr. voortwoeden en uitlopen op een Romeinse overwinning, waarna Rome Sicilië annexeerde. Gedurende de oorlog werd de Romeinse vloot meermaals door stormen bijna compleet verwoest, waarna deze weer herbouwd werd. Dit legde een zware last op de Romeinse staatskas, maar tegen het einde van de Eerste Punische Oorlog waren de Romeinen wel ervaren scheepsbouwers en zeilers geworden.

In de decennia daarop profiteerde Rome van de verzwakking van zijn rivaal door ook nog eens Sardinië en Corsica van Carthago af te pakken. Dit leidde tot grote woede onder de Carthaagse elite en wordt gezien als een aanleiding voor de Tweede Punische Oorlog. In 219 v.Chr. veroverde het Carthaagse leger, onder leiding van de beroemde veldheer Hannibal Barkas, de stad Saguntum, een Romeinse bondgenoot aan de oostkust van Iberië. Dit leidde tot het begin van de Tweede Punische Oorlog. In tegenstelling tot de eerste, werd deze oorlog voornamelijk op land uitgevochten.

Kort na de verovering van Saguntum trok Hannibal met zijn leger via de Alpen Italië binnen. Hij besloot daarvoor in 218 v.Chr. iets te doen wat door velen als onmogelijk gezien werd: het oversteken van de Alpen met zijn leger, met olifanten en al. Eenmaal aangekomen in Italië behaalde hij een aantal spectaculaire overwinningen op het Romeinse leger. Met name tijdens de Slag bij Cannae (216 v.Chr.), toen Hannibal een verpletterende nederlaag toebracht aan het grootste leger dat Rome ooit op de been had gebracht. In reactie op deze nederlagen besloten de Romeinen over te schakelen op een uitputtingsoorlog; ze vermeden rechtstreekse confrontaties en verleidden Hannibal tot het belegeren van steden, die meestal stand wisten te houden. Zo wisten de Romeinen Hannibal uiteindelijk uit Italië te verdrijven en konden ze zelf Carthago aanvallen, waarbij ze hun vijand in 202 v.Chr. definitief versloegen. Hierdoor kon Rome in 201 v.Chr. wederom de vrede aan Carthago dicteren, wat ervoor zorgde dat Hispania (Spanje) bij het Romeinse Rijk gevoegd werd.

Na de Tweede Punische Oorlog was Carthago gereduceerd tot slechts een fractie van wat het voorheen was; het moest grote herstelbetalingen betalen aan Rome, mocht geen onafhankelijke buitenlandse politiek meer bedrijven en mocht alleen grondgebied in Noord-Afrika bewaren. Hiermee was het in feite een vazalstaat van Rome geworden. Al vormde Carthago geen dreiging meer, verklaarde Rome in 149 v.Chr. toch weer de oorlog, met name dankzij de redevoeringen van de senator Cato de Oude (234 – 149 v.Chr.) die al zijn speeches eindigde met de beroemde zin Ceterum censeo Carthaginem esse delendam (‘overigens ben ik van mening dat Carthago vernietigd moet worden’). Al wierp Carthago nog een verbazend effectieve verdediging op, werd de stad in 146 v.Chr. uiteindelijk toch ingenomen en vervolgens compleet verwoest. De tienduizenden inwoners van Carthago die de oorlog overleefd hadden werden als slaven verkocht.

De Macedonische Oorlogen

Ongeveer tegelijkertijd, tussen 214 en 148 v.Chr. vocht Rome nog eens een viertal oorlogen uit in het oosten van het Middellandse Zeegebied, die gezamenlijk de Macedonische Oorlogen genoemd worden. Deze regio werd daarvoor door de Griekse stadstaten beheerst. Rome had aanvankelijk weinig interesse in deze Griekse gebieden, maar voelde zich uiteindelijk toch genoodzaakt om hier militair actief te worden, aangezien het Seleucidische Rijk zeer expansionistisch was. Het Seleucidische Rijk (één van de overblijfselen van het Hellenistische Rijk van Alexander de Grote) besloeg een groot gedeelte van het voormalige Perzische Rijk, de Levant en Anatolië. De Macedonische Oorlogen waren dan ook voornamelijk een strijd tegen de Seleuciden, die hun rijk almaar bleven uitbreiden. Na de eerste twee oorlogen trokken de Romeinen zich terug uit Griekenland aangezien ze dachten dat de stabiliteit in de regio was teruggekeerd. Dit bleek beide keren niet het geval. Daarom besloten de Romeinen na de derde oorlog een vaste militaire aanwezigheid te behouden op het Griekse vasteland.

Na zowel de Macedonische als Punische oorlogen had Rome zich gevestigd als absolute grootmacht in de Middellandse Zee. De nieuw veroverde gebieden werden onderverdeeld in provincies met gouverneurs aan het hoofd ervan. Deze gouverneurs hadden de absolute macht over hun niet-Romeinse onderdanen. De Romeinse staatsinrichting was echter nooit ontworpen om over het gigantische rijk te heersen waarover het na 145 v.Chr. heerste. Het zou dan ook niet heel lang meer duren voor de republiek instortte en zou omvormen in een keizerrijk.

Opkomst van Julius Caesar

Tijdens tweede eeuw v.Chr. ontstonden twee politieke stromingen in Rome: de popularis en de optimates. De popularis zetten zich in voor meer macht voor de plebejers en hun tribuuns, terwijl de optimates wilden dat er juist meer macht naar de patriciërs en de senaat ging. Julius Caesar was de beroemdste aanhanger van de popularis.

Caesar doorliep een succesvolle politieke en militaire carrière en werd in 59 v.Chr. benoemd tot gouverneur van de provincies Gallia Cisalpina (nu Noord-Italië) en Illyria (nu Kroatië). Kort hierna verkreeg hij ook nog eens de grensprovincie Gallia Narbonensis. Deze laatste gebruikte Caesar als uitvalsbasis voor de oorlogen die hij tegen talloze Gallische stammen voerde. Zijn veldtochten in Gallië (nu Frankrijk) werden in de senaat echter met lede ogen aanzien, omdat Caesar geen toestemming had gekregen om ze te voeren. In 52 v.Chr. versloeg Caesar zijn laatste Gallische tegenstanders onder aanvoering van Vercingetorix tijdens de Beleg van Alesia, waarmee hij heel Gallië inlijfde bij het Romeinse Rijk.

Het einde van de Romeinse Republiek

In 50 v.Chr. werd Caesar door de senaat opgeroepen om in Rome te verschijnen, om zich te verantwoorden voor zijn insubordinatie en machtsmisbruik. Caesar keerde wel terug, maar stak met zijn leger de Italische rivier de Rubicon over en marcheerde richting Rome. Het was volgens de Romeinse wet ten strengste verboden om met een leger de Rubicon over te steken en Caesar deed hiermee dan ook iets ongehoords. Zijn politieke tegenstanders, die onder leiding stonden van de consul Gnaeus Pompeius Magnus, hadden niet genoeg manschappen in Rome om Caesar te weerstaan en besloten de stad te ontvluchten. Hierna barstte er een burgeroorlog los, die Caesar uiteindelijk won in 45 v.Chr.

Caesars overwinning betekende het einde van de Romeinse Republiek. Hij liet zich door de senaat aanstellen als dictator voor het leven en zette vele hervormingen door. Zo deelde hij land uit aan oud-soldaten, stelde hij een belasting in op de invoer van luxegoederen en gaf hij het bevel voor de start van vele grote bouwprojecten. Deze maatregelen maakte de dictator populair onder het volk, maar gehaat bij grote delen van de elite. Zij waren het niet eens met de hoeveelheid macht die Caesar naar zich toetrok. Daarom beraamden ze een plan om de dictator te vermoorden, wat zich uiteindelijk voltrok op 15 maart, 44 v.Chr. Op die dag kwamen de senaat en Caesar bijeen. Tijdens de bijeenkomst trokken enkele senatoren dolken om hun dictator neer te steken. Caesar zou door 23 steken omgebracht worden.

Ontstaan Romeinse keizerrijk

Na Caesars moord en een relatief korte, ingewikkelde burgeroorlog tussen de Caesarmoordenaars en zij die loyaal waren gebleven aan Caesar, viel de macht grofweg in handen van twee mannen: zijn achterneef en adoptiefzoon Gaius Octavius (ook wel Octavianus genoemd) en Marcus Antonius, Caesars militaire commandant en trouwe vriend. Het Romeinse Rijk werd in tweeën gesplitst tussen Octavius in het westen en Antonius in het oosten.

In het oosten raakte Antonius in de ban van Cleopatra - de farao van Egypte die eerder al een affaire had met Julius Caesar - terwijl hij eigenlijk al getrouwd was met Octavius’ zus. Antonius verwekte drie kinderen bij Cleopatra en schonk haar land dat toebehoorde aan Rome en de eretitel ‘koningin der koningen’. Voor Octavius was dit een brug te ver. Hij maakte Antonius’ scheidingsbrief aan zijn zus openbaar en liet hem door de senaat tot vijand van Rome verklaren. Deze vijandigheid liep in 31 v.Chr. weer uit op een burgeroorlog, die al gauw door Octavius gewonnen werd in de zeeslag bij Actium. Zowel Antonius als Cleopatra pleegden kort hierna zelfmoord. Caesars achterneef werd hiermee de belangrijkste man in het Romeinse Rijk. Enkele jaren later in 27 v.Chr. ontving hij van de senaat dan ook de eretitel augustus, wat ‘verhevene’ betekent. Hiermee werd Octavius’ in feite Rome’s eerste keizer - al bleef het Romeinse Rijk officieel een republiek.

Octavius, die na 27 v.Chr. bekend staat als keizer Augustus, luidde na jaren van onderlinge onenigheid en burgeroorlog bijna twee eeuwen van relatieve rust en vrede in. Deze tijd wordt vaak de Pax Romana (Romeinse vrede) genoemd. Augustus bestuurde het rijk tot zijn dood in 14 na Christus en zorgde voor een economische en culturele opleving. Tijdens zijn lange regeerperiode raakten de Romeinen gaandeweg gewend aan de nieuwe staatsvorm die in feite was ontstaan.

Augustus’ opvolgers

Augustus werd opgevolgd door de onpopulaire Tiberius (14 - 37 n.Chr.) en vervolgens de bloeddorstige Caligula (37 - 41). Caligula ging zich tijdens zijn bewind meer en meer als autocratisch heerser gedragen, waardoor hij uiteindelijk vermoord werd door de Praetoriaanse garde, de keizerlijke lijfwacht. Na zij korte bewind werd Caligula opgevolgd door Claudius (41 - 54), die voornamelijk bekend staat om zijn verovering van Britannia. En na Claudius volgde Nero (54 - 68), die door zijn wanbeleid en excentrieke levensstijl het rijk in chaos en met een uitgeputte staatskas achterliet.

De Flavische dynastie

Het jaar van Nero’s dood staat bekend als het vierkeizerjaar, aangezien er toen vier keizers om Nero’s erfenis vochten. Eén van hen, keizer Vespasianus (69 - 79) trok aan het langste eind. Vespasianus vormde samen met zijn opvolgers, Titus (79 - 81) en Domitianus (81-96), de zogenaamde Flavische dynastie. Deze drie keizers probeerden voornamelijk de excessen aan het keizerlijke hof in te perken en de autoriteit van de senaat te herstellen. Ook lieten ze alle drie grote publieke werken bouwen, zoals het Colosseum in Rome.

De vijf goede keizers

Domitianus werd opgevolgd door Nerva (96 - 98). Nerva was de eerste keizer die door de verkozen was. De keizers die hem opvolgden, Trajanus (98 - 117), Hadrianus (117 - 138), Antoninus Pius (138 - 161) en Marcus Aurelius (161 - 180) staan samen met Nerva bekend als de ‘Vijf goede keizers’ aangezien het Romeinse Rijk onder hun gezag, een periode van relatieve rust en rijkdom kende. Ook bereikte het rijk (onder Trajanus) zijn grootste omvang. Deze voorspoedige periode kwam aan zijn eind tijdens het bewind van de waanzinnige en bloeddorstige keizer Commodus (180 - 192), die vermoord werd als gevolg van een samenzwering in de senaat. Commodus’ dood stortte het Romeinse Rijk wederom in een burgeroorlog, waaruit Septimius Severus (193 - 211) uiteindelijk als overwinnaar zou naar voren zou komen.

De Crisis van de derde eeuw

Rond 235 brak een periode aan die de ‘Crisis van de derde eeuw’ genoemd wordt. De periode werd gekenmerkt door haast constante burgeroorlogen en de vele keizers die elkaar in hoog tempo opvolgden. Tussen 235 en 284 zijn er maar liefst 22 keizers aan de macht geweest. Veel van deze kwamen gewelddadig om het leven. Tijdens de Crisis van de derde eeuw ontstonden ook de zogenaamde soldatenkeizers, legerleiders die door hun legioenen uitgeroepen werden tot keizer en vaak ook weer door hun eigen manschappen om het leven werden gebracht.

Splitsing in oostelijk en westelijk deel

Deze rumoerige periode kwam tot zijn eind onder Diocletianus (284 - 305), een soldatenkeizer. Diocletianus bleek over een ontzettend groot organisatorisch vermogen te beschikken en voerde vele hervormingen door. De belangrijkste hiervan was om het Romeinse Rijk op te delen in vier delen. Het rijk zou voortaan bestuurd worden door twee keizers en twee ‘onderkeizers’. Op 1 maart 305 kondigde Diocletianus aan dat de twee onderkeizers hem en zijn co-keizer Maximianus spoedig zouden opvolgen, waarna de nieuwe keizers twee nieuwe onderkeizers zouden benoemen. Zelf trok Diocletianus zich terug in zijn paleis in zijn geboortestreek in het huidige Kroatië. Hiermee is hij de enige Romein die ooit zijn keizerschap vrijwillig afstond.

Nieuwe hoofdstad

Na het aftreden van Diocletianus bleek de regeringsvorm die hij had opgezet echter weinig stabiel, wat wederom leidde tot een burgeroorlog. Rust en vrede keerde pas weer terug in 324, toen Constantijn de Grote (306 - 337) het Romeinse Rijk voor het eerst herenigde onder één keizer. Datzelfde jaar benoemde hij de Griekse stad Byzantium als hoofdstad in plaats van Rome, en hernoemde deze Constantinopel. Ook stopte de vervolging van christenen en werd het christendom tijdens Constantijns heerschappij de facto de staatsreligie van Rome (pas in 380 zou christendom officieel de Romeinse staatsreligie worden).

Val van het Romeinse Rijk

Na Constantijns dood brak er weer een onrustige periode aan, met wederom een reeks burgeroorlogen. Het rijk zou nog één keer herenigd worden onder Theodosius de Grote (379 - 395). Na zijn dood viel het Romeinse Rijk voorgoed in een westelijk en oostelijk deel uit elkaar. Het oostelijke deel zou nog eeuwenlang (tot de val van Constantinopel in 1453) standhouden en uiteindelijk bekend komen te staan als het Byzantijnse Rijk. In het westen was het een ander verhaal. Het westelijke deel werd namelijk geteisterd door interne conflicten en invallen van barbaarse stammen. Vanwege de vele burgeroorlogen die plaatsvonden, voornamelijk in de derde eeuw, verzwakte het West-Romeinse Rijk en werden de grenzen verwaarloosd. Hierdoor konden verschillende Germaanse stammen het rijk binnendringen. Om toch enige controle over hun landen te behouden, sloten de Romeinen vanaf de derde eeuw diverse verdragen met verschillende Germaanse stammen. Deze stammen mochten binnen de grenzen van het rijk wonen als ze zich hielden aan Romeinse wetten en troepen leverden aan het Romeinse leger. Germanen die werden ingelijfd in het Romeinse leger heetten foederati. Ze dienden als buffer tegen de invallen van andere volken. Omdat de foederati onder hun eigen legerleiding mochten blijven, integreerden ze nauwelijks in de Romeinse cultuur. Stukje bij beetje namen ze het leger over, een proces wat door de Romeinen ‘barbarisatie’ werd genoemd. Uiteindelijk was het Romeinse leger dusdanig gebarbariseerd dat in 476 de laatste West-Romeinse keizer Romulus Augustus (475 - 476) werd afgezet door de Germaanse prins Odoaker, die zichzelf uitriep tot koning van Italië. Dit wordt gezien als het officiële einde van het West-Romeinse Rijk en het begin van de middeleeuwen.

In Herwen-Hemeling (gemeente Zevenaar) ontdekten archeologen eind 2021 de sporen van een compleet Romeins heiligdom. Die spectaculaire ontdekking is voor Nederland, maar ook internationaal, zeer uitzonderlijk. En de vondsten kwamen relatief ongeschonden uit de grond: godenbeelden, munten, reliëfs, beschilderd pleisterwerk, votiefstenen gewijd aan verschillende goden en godinnen, en een compleet waterbassin zagen na eeuwen opnieuw het daglicht.
In de Zwitserse Alpen is een Romeins legerkamp ontdekt. Het kamp ligt op een hoogte van ongeveer 2200 meter en is gevonden boven een Romeins slagveld. Het kamp bood destijds een strategisch uitzicht over de omliggende dalen en bergpassen.
Het altaar op de foto, met drievoudige afbeelding van de lokale Zeelandse godin Nehalennia, is sinds 2017 te zien in het Rijksmuseum van Oudheden.
In het westen van Engeland hebben archeologen een zeldzaam Romeins mozaïek ontdekt dat felgekleurde dolfijnen en vissen afbeeldt. Het mozaïek dateert uit het begin van de tweede eeuw en werd per toeval gevonden tijdens opgravingen in de Romeinse stad Viroconium.
In Herwen-Hemeling (gemeente Zevenaar) ontdekten archeologen eind 2021 de sporen van een compleet Romeins heiligdom. 
Slachtoffers die omkwamen in Pompeï na de verwoestende uitbarsting van de Vesuvius in 79 n.Chr., kunnen volgens recent onderzoek ook zijn gedood door een gelijktijdige aardbeving.
In de buurt van Napels hebben duikers een prachtig versierde marmeren vloer van een verzonken Romeinse villa blootgelegd. De vondst werd gedaan in de deels verzonken Romeinse stad Baiae.
In het zuiden van Italië hebben archeologen de resten van een stenen muur ontdekt uit de Romeinse tijd. Het bouwwerk was volgens de onderzoekers neergezet om de rebellenleider en voormalig gladiator Spartacus en zijn leger in te sluiten.
In de buurt van een Romeins fort bij het Beierse Oberstimm hebben archeologen de restanten van een 2.000 jaar oude sandaal gevonden met ijzeren noppen. Volgens experts was de schoen een caliga, een schoen die voornamelijk werd gedragen door Romeinse legionairs.
In een Romeinse tombe in Spanje, hebben archeologen een urn gevonden met daarin de oudste wijn in vloeibare vorm ooit. De drank was ruim 2.000 jaar oud en vermengd met de gecremeerde botten van een man.
Toen archeologen in 2001 een skelet in een loden sarcofaag opgroeven in Nijmegen, gingen ze ervan uit dat het om de resten van een welvarende Romeinse vrouw ging. Nieuw onderzoek naar de 'Loden Lady' vertelt echter een heel ander verhaal.
Archeologen hebben in Aken de restanten gevonden van een Romeins fort van ongeveer 1.700 jaar oud. Het gaat om een 7 meter lang muurfragment dat mogelijk onderdeel van een poort uitmaakte.