Afbeelding over het ontstaan van landbouw in het oude Egypte
Oeroude oogst in Oezbekistan: vondst in grot herschrijft de geschiedenis van de landbouw
Archeologen hebben in de Toda grot in het zuiden van Oezbekistan sporen gevonden van het oogsten van wilde gerst, pistachenoten en appels die dateren van ongeveer 9200 jaar geleden. De vondst, die ver buiten de traditionele ‘Vruchtbare Halvemaan’ ligt, toont aan dat het verzamelen en verwerken van granen al in de Vroege Holoceen plaatsvond in Centraal-Azië. Deze informatie is belangrijk om de lange, stapsgewijze weg naar de landbouw beter te begrijpen.
Gerst en sikkelmessen in de Toda grot
Het onderzoeksteam, onder leiding van paleoarcheoloog Xinying Zhou van het Institute of Vertebrate Paleontology and Paleoanthropology (IVPP) in Beijing, deed de opmerkelijke ontdekkingen in de oudste lagen van de Toda grot.
Door middel van koolstofdatering kon de bewoning van de grot worden vastgesteld op ongeveer 9200 tot 8000 jaar geleden. De vondsten tonen aan dat de bewoners van de grot op dat moment al wilde gerst verwerkten.
Wat is er gevonden?
- Gereedschappen: Opgravingen brachten minuscule stenen mesjes (microliths), een vijzel en stenen aambeelden aan het licht.
- Glans op messen: De kleine stenen mesjes vertonen een duidelijke, glanzende slijtage aan de randen. Deze glans is karakteristiek voor het herhaaldelijk doorsnijden van siliciumrijke grassen, precies het patroon dat je ziet bij vroege gereedschappen, zoals de samenstelling van sikkels.
- Plantresten: In de koolstofhoudende lagen werden zowel wilde gerstkorrels als zaden van wilde appel en pistachenoten aangetroffen.
De combinatie van plantenresten en de gespecialiseerde snijwerktuigen duidt op een bewuste en regelmatige verzameling van granen, noten en fruit in een klimaat dat destijds natter was dan nu.
Een nieuwe geografie van de landbouw
De ontdekking is van groot belang omdat het de focus op de oorsprong van de landbouw verlegt. Het traditionele verhaal plaatst de domesticatie van gerst en tarwe in de Vruchtbare Halvemaan (Midden-Oosten).
De Toda grot ligt echter ver in het noorden, in de uitlopers van de bergen die de Amu Darja rivier voeden. Door deze vondst in Centraal-Azië wordt duidelijk dat de stapsgewijze ontwikkeling naar landbouw niet beperkt was tot één regio.
Van verzamelen naar cultiveren
De wilde gerstkorrels en het gereedschap suggereren dat de mensen in Toda grot op dat moment nog jagers-verzamelaars waren. Ze verwerkten en aten de granen als onderdeel van een flexibel dieet. Andere vondsten, zoals in Ohalo (Israël) en Shubayqa (Jordanië), tonen ook al aan dat het malen en zelfs bakken van zaden duizenden jaren vóór de gevestigde landbouw gebruikelijk was.
De onderzoekers benadrukken dat landbouw wordt gezien als een langzame co-evolutie tussen mens en plant, en niet als een plotselinge uitvinding. Het herhaaldelijk oogsten van wilde gerst kan echter onbedoeld selectiedruk uitoefenen op de planten, wat later heeft bijgedragen aan de domesticatie. De volledig gedomesticeerde gerst bereikte deze regio pas later, waarschijnlijk vanuit het Iraanse Plateau rond 8000 jaar geleden. De vondsten bevestigen hiermee de hypothese: eerst kwam de oogst van wilde granen, daarna pas de ware cultivatie.
Een rijk dieet
Naast granen levert de grot het vroegste bewijs in Centraal-Azië op voor het gebruik van pistachenoten en een wilde appelsoort, wat het verhaal verbreedt tot bosrijke voedingsmiddelen. Genetisch onderzoek heeft al aangetoond dat de Malus sieversii (een wilde appel uit Centraal-Azië) de belangrijkste voorouder is van de meeste moderne appelrassen.
De vondsten bevestigen dat het dieet van de bewoners uit de Toda grot rijk en divers was, aangepast aan de vochtige omgeving van de heuvels met struikachtige bossen. Door middel van een studie naar pollen konden de wetenschappers vaststellen dat het landschap destijds inderdaad bestond uit struiken en grassen.
Toekomstig onderzoek zal zich richten op het vergelijken van de slijtage op meer gereedschappen om vast te stellen hoe wijdverbreid het oogsten met sikkels was. Dit moet helpen om te bepalen wanneer de lokale gewoonten omsloegen van flexibel verzamelen naar het doelbewust cultiveren van gewassen.
