Middeleeuwse monniken hadden vaak last van wormen

Archeologen van de Universiteit van Cambridge graven de skeletten van monniken van het Augustijnenklooster op.

Cambridge Archaeological Unit

Nieuw onderzoek: middeleeuwse monniken hadden vaak last van wormen

Middeleeuwse monniken in Cambridge hadden bijna twee keer zo vaak last van wormen als ‘gewone’ stadsburgers. Dit blijkt uit een recente studie van de Universiteit van Cambridge. Op het eerste gezicht is dit een verrassende ontdekking, aangezien de hygiëne van deze geestelijken destijds veel beter was die van een gemiddelde stadsbewoner. Wetenschappers hebben hier echter ook een verklaring voor: waarschijnlijk hadden de monniken zoveel last van wormen omdat ze hun eigen voedsel verbouwden, en hierbij menselijke uitwerpselen als mest gebruikten.

Voor dit onderzoek keken de wetenschappers naar de graven van monniken op de begraafplaats van het Augustijnenklooster in Cambridge. Dit klooster werd in de jaren 1280 gesticht, en vormde bijna 250 jaar lang een van de voornaamste Europese centra voor het lezen en bestuderen van manuscripten. Uiteindelijk werd het complex in 1538 gesloten, toen koning Hendrik VIII brak met de katholieke kerk.

Het onderzoek

In totaal namen de onderzoekers grondmonsters uit de graven van 19 monniken, afkomstig uit de 13e-16e eeuw. Hierbij namen ze steeds monsters in de buurt van de bekken van de skeletten, aangezien de kans hier het grootst is om sporen van darparasieten aan te treffen. Ter vergelijking namen ze vervolgens ook monsters uit 25 graven van gewone stadsbewoners uit de 10e-14e eeuw. Deze graven waren grotendeels van mensen een lage sociaaleconomische status, namelijk landarbeiders.


Archeologie Online is van de makers van Archeologie Magazine. Meer weten over dit prachtige magazine? JA GRAAG!


En wat bleek? In maar liefst 58% van de graven van de monniken werden sporen van wormeneitjes gevonden, terwijl dit bij de stadsbewoners in ‘slechts’ 32% van de gevallen was. Het laatstgenoemde percentage sluit goed aan bij de bevindingen van eerdere onderzoeken. Dit wijst er dus op dat het aantal worminfecties bij landarbeiders niet zozeer laag was, maar in plaats daarvan juist bij de monniken uitzonderlijk hoog was.

Betere sanitaire voorzieningen

Deze ontdekking verbaasde de onderzoekers behoorlijk. In het Augustinusklooster waren de leefomstandigheden tussen de 12e en 14e eeuw namelijk een stuk hygiënischer dan in de rest van Cambridge. De monniken hadden hier goede latrines, terwijl de meeste stadsbewoners hun behoeften moesten doen boven iets dat weinig meer was dan een gat in de grond. Bovendien beschikten kloosters over een systeem van stromend water, dat ze gebruikten om hun handen te wassen en de latrines door te spoelen. Dit was zelfs voor de rijkste middeleeuwse huishoudens een zeldzame luxe.

Aangezien onhygiënische leefomstandigheden de kans op wormen vergroten, zou je eigenlijk verwachten dat middeleeuwse monniken er juist minder last van zouden hebben. Daar ging ook archeoloog Piers Mitchell, hoofdauteur van het paper, in eerste instantie van uit: “We verwachtten dat als er al een verschil zou zijn, het de monniken zouden zijn die minder darmparasieten zouden hebben, vooral van de soorten die zich verspreiden door slechte sanitaire voorzieningen. Zij hadden immers goede toiletten en konden regelmatig hun handen wassen. Arme boeren hadden daarentegen soms niet eens een toilet of schoon water, dus zou je bij hen juist meer parasieten verwachten.”

Waarom juist de monniken?

Hoe komt het dan dat de monniken toch zoveel last hadden van wormen? De onderzoekers vermoeden dat dit te maken had met het feit de inwoners van het Augustijnenklooster hun eigen voedsel verbouwden in moestuinen. Om deze tuinen te bemesten, gebruikten ze de inhoud van hun eigen latrines. Overigens was dit niet ongebruikelijk in de middeleeuwen. Als deze uitwerpselen echter eitjes van darmparasieten bevatten, kon het voedsel uit de moestuinen hierdoor ook besmet raken. De onderzoekers vermoeden dan ook dat de monniken de wormen via hun zelf-verbouwde groeten hebben binnengekregen. Dit is ook een van de redenen dat menselijke ontlasting tegenwoordig niet meer als mest wordt gebruikt in de westerse wereld.

Een wormeneitje, gevonden in de bodem van een monnikgraf op de begraafplaats van het Augustinusklooster in Cambridge

Een wormeneitje, gevonden in de bodem van een monnikgraf op de begraafplaats van het Augustinusklooster in Cambridge

Tianyi Wang

Historicus Martin Heale, die niet bij de studie betrokken was, wijst er in The Guardian echter op dat de monniken van het Augusinusklooster lang niet al hun eten zelf verbouwden. Een deel van hun menu was namelijk afkomstig van giften van de inwoners van Cambridge. Volgens hem is het daarom ook goed mogelijk dat de meer gierige stadsbewoners alleen goedkoop of ongezond voedsel doneerden, wat ook een verklaring voor de wormen zou kunnen zijn.

Wat betekent deze studie?

“Wat dit onderzoek ons leert over het verleden, is dat wie vroeger welvarender was daarom niet per se ook gezonder was”, vertelt Mitchell aan The Guardian. Deze studie lijkt inderdaad te suggereren dat de hygiëneverschillen tussen de geestelijken en het gewone volk minder vastomlijnd waren dan vaak is gedacht. Toch zijn er ook wat kanttekeningen bij het onderzoek te plaatsen. Zo wijzen andere wetenschappers erop het aantal onderzochte graven wat weinig is om hele verregaande conclusie over middeleeuws Europa te trekken. Er zal dan ook meer onderzoek nodig zijn voordat we ons hele beeld de middeleeuwse geestelijkheid overhoop kunnen gooien.

Bronnen: Eurekalert, Smithsonian Magazine, The Guardian


Archeologie Online is van de makers van Archeologie Magazine. Meer weten over dit prachtige magazine? JA GRAAG!


Meer lezen