Zwammerdam - 2
Esdor van Elten
De Zwammerdamschepen, van ontdekking tot tentoonstelling
De restauratie van de Zwammerdam 2, een Romeins vrachtschip, nadert zijn voltooiing. Een bijzonder moment in een project dat al decennialang duurt. ‘We hebben bijna alles zelf uit moeten vinden’, aldus Tom Hazenberg.
Het was een toevalsvondst. Na uitgebreide opgravingen van het Romeinse castellum Nigrum Pullum op het terrein van de Hooge Burght in Zwammerdam waren de bouwers in december 1971 begonnen aan de aanleg van een ondergronds transportsysteem, toen er oud hout werd aangetroffen. Dat bleek een boomstamkano uit de Romeinse tijd te zijn. Maar als snel bleek dat maar het begin, kort na elkaar werden vijf andere Romeinse rivierschepen aangetroffen. Twee daarvan, de Zwammerdam 3 en 5, waren net als de eerste boomstamkano's. Maar de andere drie, de 2, 4 en 6, waren grote vrachtschepen. Het was niet de eerste Romeinse scheepsvondst, al eerder waren er vondsten in Italië, Kroatië en Duitsland, maar wel de eerste die goed werd opgegraven. Dat was mede te danken aan archeoloog Maarten de Weerd, die het wetenschappelijk belang van de vondst inzag en er talloze keren over zou publiceren. Om de opgravingen te bekostigen werd de vroege crowdfundactie 'Redt Romeins Schip' in het leven geroepen. De Zwammerdamschepen werden een fenomeen en stelden de standaard. In latere opgravingen zou gesproken gaan worden over 'het type Zwammerdam'. Hoewel er ook in latere jaren bijzondere scheepsvondsten zijn gedaan, onder andere in Woerden en De Meern, is Zwammerdam nog steeds de grootste scheepsvondst ooit.
Tonnen Romeins hout
Groot is echt wel het goede woord. ‘We hebben hier de meest omvangrijke voorraad Romeins hout in Europa’, verzekert Tom Hazenberg, betrokken bij het restauratieproject dat momenteel plaats vindt bij Museumpark Archeon. ‘Het gaat letterlijk om tonnen oud hout.’ Inmiddels is de eigenlijke opgraving al meer dan 45 jaar geleden. Wat is er in de tussentijd met het materiaal gebeurd? ‘Het hout was door de natte grond goed bewaard gebleven’, legt Hazenberg uit. ‘Maar na de opgraving moest daar natuurlijk zorgvuldig mee omgegaan worden. Zodra er lucht bij komt rot het weg.’ Daarom is het hout eerst nat opgeslagen, eerst bij het Museum voor Scheepsarcheologie in Ketelhaven en later in Lelystad. Hierdoor werd het water in het hout geleidelijk vervangen voor schoon water. Ondertussen werd er naarstig gezocht naar manieren om het materiaal definitief te conserveren. Uiteindelijk duurde het vijf jaar voor er een oplossing werd gevonden: een speciale stof: Polyethyleenglycol, kortweg PEG. Het hout werd in warm water opgeslagen, waar steeds een hogere concentratie aan PEG werd toegevoegd, totdat het hout er helemaal mee doortrokken was. ‘Het proces van conserveren heeft echt decennialang geduurd’, aldus Hazenberg. ‘Zelfs nu gaat dat nog door.’
Lees het hele artikel in Archeologie Magazine nummer 4! Bestel hem hier