De man, de keizer & de goden | over de Baalshamin-tempel in Palmyra

MOZAÏEK

Male was de zoon van Yarhai, zoon van Lishamsh Raai. Hij werd ook Agrippa genoemd en was een rijke weldoener van de stad Palmyra. We weten iets meer over hem, want nij de Baalshamin-tempel stond zijn beeld op een sokkel, waarop zijn vrijgevigheid in Griekse en Palmyrese woorden werd vereeuwigd. Toen keizer Hadrianus, zeer waarschijnlijk vergezeld door zijn vrouw Sabina, rond 129 nC in Palmyra kwam, zorgde Male voor de gastvrije ontvangst.

Hij deelde aan iedereen olijfolie uit en zorgde ervoor dat er goede overnachtingsmogelijkheden waren. Verder vertelt Male in deze inscriptie dat hij de Baalshamin tempel en alle decoraties uit zijn eigen zak betaalde (130-131 nC). Hij bouwde de tempel op een plek die al eerder in gebruik was voor een familiegraf (vanaf de tweede eeuw vC) en voor een rituele dinerruimte.

Baalshamin geïdentificeerd met Zeus

Deze tempel was volgens zijn Griekse woorden aan Zeus gewijd en volgens de inscriptie in het Palmyrees gewijd aan Baalshamin (of Baal Shamin), Durakhlun en Fortuna van Bene Yedi'bel. Het noemen van die verschillende namen geeft al iets aan van wat Palmyra in de tweede eeuw was: een handelsstad waar verschillende stammen in harmonie woonden en waar ieder zijn eigen god of goden kon vereren. Ook hadden goden soms verschillende namen. Baalshamin was de heer van de hemel, vruchtbaarheidsgod, patroon van boeren en herders, god van het weer en de regen, bliksemslingeraar. Vandaar dat de Grieken hem min of meer identificeerden met Zeus, soms met Dionysos.

Gastvrije goden van Palmyra

De goden van Palmyra waren gastvrij en duldden verschillende andere goden in hun tempel. Zo lezen we in de Palmyrese tekst van Male dat in deze Baalshamin-tempel Durakhlun – een belangrijke god van een stam die uit het Anti-Libanon gebergte (tussen Libanon en Syrië) naar Palmyra was gekomen – en de Fortuna van een andere stam hun plek hadden gevonden.

Tijdens opgravingen vonden archeologen in de tempel een latei van een cultusnis. Baalshamin is daarop afgebeeld als een staande adelaar met uitgespreide vleugels. Aan weerszijden van de god staat een adelaar met een olijftak in de snavel, het symbool van de vruchtbaarheid die de god schenkt. Onder de beschermende vleugels zien we de buste van twee goden die ook belangrijk zijn voor de vruchtbaarheid: Malakbel (Zon, rechts) en Aglibol (Maan, links).

God met een baard

Wat niet aan Baalshamin als adelaar te zien was, is het feit dat Baalshamin met een baard werd afgebeeld, in tegenstelling tot andere goden in Palmyra. Dit eerste-eeuwse reliëf is niet in Palmyra gevonden, maar wel in de buurt van de stad. Het is nu in het Louvre. Opnieuw Baalshamin tussen zijn companen Malakbel (Zon, rechts) en Aglibol (Maan, links). Alle drie de goden zijn als militairen afgebeeld. Niet alleen heeft de centrale Baalshamin een baard, op het hoofd draagt hij een – enigszins beschadigde – kalathos, een korenmaat, waarmee zijn functie als schenker van vruchtbaarheid en als beschermer van de oogst werd gesymboliseerd.

Keizer Hadrianus & Odainathus

De godheid 'woonde' in de tempel van Male Agrippa. Daar stond zijn beeld in een fraai versierde ruimte, wellicht verscholen achter een gordijn. In de loop van de tijd waren rond deze tempel open hoven met zuilengalerijen toegevoegd. Bijzonder: enkele zuilen hebben zelfs een standbeeld dat één geheel vormt met de zuiltrommel.

Fascinerend is het feit dat in dit Baalshamin-heiligdom twee historisch belangrijke figuren met naam en toenaam werden genoemd: keizer Hadrianus en – op een sokkel bij de tempel – Odainathus. Deze laatste was in de derde eeuw de 'koning' van Palmyra die de Perzen een lesje leerde en hij kreeg daarvoor uit dankbaarheid een Romeinse eretitel. Odainathus was gehuwd met Zenobia, over wie we vorige week in MOZAÏEK schreven.

Tempel wordt kerk

Na het treffen tussen keizer Aurelianus en Zenobia werd Palmyra in 273 geplunderd, maar zeker niet verwoest. Aan het eind van de derde eeuw werd de stad weer belangrijk in de verdedigingslinie tegen het oosten en er werden versterkingen gebouwd. We weten zeker dat in de vierde eeuw het christendom Palmyra bereikt had, omdat een bisschop uit die stad  deelnam aan het het concilie van Nicaea (325). In de vroege vijfde eeuw moest Baalshamin het veld ruimen en werd zijn tempel in gebruik genomen als kerk.

Deel van de islamitische wereld

Palmyra bleef bewoond en werd in de zevende eeuw deel van de islamitische wereld. In de tijd van de Omayyaden (tot 750) lag Palmyra tussen twee belangrijke vorstelijke residenties en de omgeving was dankzij irrigatie vruchtbaar. Er werden in Palmyra een overdekte marktplaats en huizen gebouwd en in een van de antieke tempels werd een moskee ingericht. In de negende eeuw verloor de stad langzaam maar zeker zijn belangrijkheid en de bewoners trokken weg.

Palmyra: 'het hoofd van alle!'

Toch dichtte in de twaalfde eeuw een reiziger in het Arabisch (vrij vertaald): "Veel plaatsen heb ik gezien, maar ik heb niets gezien dat zo mooi gebouwd was als Palmyra. Een stad geheel uit gehouwen steen: Als men haar bekijkt, voel je een zekere eerbied. Als je steden met een menselijk lichaam vergelijkt, is Palmyra zeker het hoofd van alle!"

Dorp rond de grote Bel-tempel

Later in de middeleeuwen toen de militaire activiteiten in de regio toenamen – onder andere de kruistochten – werd op een heuvel 150m boven Palmyra een burcht gebouwd, die rond 1600 nog gerenoveerd werd. Palmyra was verder één grote ruïne, behalve rond de grote Bel-tempel. Daar sudderde het leven nog door en ontstond een dorp, dat in eind jaren twintig van de vorige eeuw werd verplaatst, zodat opgravingen mogelijk waren.

Europa krijgt belangstelling voor het antieke Palmyra

In de zeventiende eeuw begon Europa belangstelling te krijgen voor de oudheid, voor de antieke wereld. Incidenteel wilden Europeanen Palmyra bezoeken, maar zij moesten vanwege de vijandigheid van de plaatselijke stammen hun pogingen staken. In 1751 liepen Robert Wood en James Dawkins twee weken lang door Palmyra, begeleid door een gewapende escorte van ca. 200 man. Ze waren onder de indruk. Twee jaar later publiceerden zij hun The ruins of Palmyra otherwise Tedmor in the desart [sic]. Het boek werd direct populair en heeft Europese architecten en interieurontwerpers van die tijd sterk beïnvloed. 

De Baalshamin-tempel werd tussen 1954 en 1956 door een Zwitsers team archeologen opgegraven en gerestaureerd. De beelden werden in het Palmyra-museum tentoongesteld.

En nu ....? Moedwillig verwoest.

Wilt u meer horen en zien van Palmyra en koningin Zenobia, schrijf u in voor mijn studiedag in het RMO te Leiden. Alle formatie op www.OudWeb.nl/studiedag-palmyra

Annet van Wiechen

beeld & tekst © conens & van wiechen

www.OudWeb.nl

Meer lezen
Tijdvakken
Landen