De Krater van Vix, een mengvat uit de zesde eeuw
Evert van Ginkel
Van Vondst tot Vitrine, met Evert van Ginkel
Mensen verzamelen graag. Dat blijkt niet alleen uit het feit dat we dat al duizenden jaren doen, maar ook door de enorme hoeveelheid en verscheidenheid aan voorwerpen die verzameld worden.
Gesterkt door de opkomst van de consumentenmarkt, de welvaart en de focus op het individu is verzamelen geworden tot een bekend- en erkend- fenomeen. Bijna iedereen verzamelt wel iets: van postzegels tot voetbalplaatjes, van Pokémon tot fietsbellen. Grote multinationals zoals Coca-Cola en Starbucks spelen hier graag op in, denk maar aan de ‘limited edition’ blikjes, en de koffiebekers met afbeeldingen van bepaalde steden: spaar ze allemaal! Nu hoef je niet altijd te betalen om te sparen – heel veel mensen verzamelen dingen die ze vinden in of op de grond. Gewoon zomaar, tijdens het wandelen of de hond uitlaten. Anderen krijgen verzamelingen doorgespeeld van iemand anders - zoals die oude verzameling munten van opa – en besluiten deze verder uit te breiden (of te verkopen). Waarom mensen een verzameling bodemvondsten starten, uitbreiden, wegdoen of verkopen is heel persoonlijk. Waar de een schat ziet, ziet de ander rommel. Heel vaak, echter, hangen hier een leuke en interessante verhalen aan vast.
Deze serie blogs, getiteld ‘Van Vondst tot Vitrine’, bestaat uit korte interviews met mensen die hun verhalen graag met jullie wil delen. Ze illustreert het brede spectrum van bodemvondsten – van archeologisch en paleontologisch materiaal tot hedendaagse vondsten – en beschrijft wat verzamelen met mensen doet - zowel op persoonlijk als professioneel vlak. Deze week: Evert van Ginkel
Het interview
Ik spreek Evert op een doordeweeks dag, in een klein eetcafétje in zijn thuisstad Leiden. Evert ik hadden elkaar al eerder gesproken, tijdens een bijeenkomst van de Nationale Archeologiedagen in Amsterdam. We kenden elkaar dus al een klein beetje, en na een korte introductie over dit onderzoekje met als focus het verzamelen van bodemvondsten in Nederland – en de nodige kop koffie – doken we het interview in.
Dag Evert, leuk je weer te te spreken. Ik ken je natuurlijk al, maar misschien kan je jezelf even voorstellen voor de lezers van deze blog?
Ja, natuurlijk! Ik ben afgestudeerd hier in Leiden in 1982 in de Culturele Prehistorie, zoals dat toen heette. Nooit een baan gehad, wel altijd werk. Toen ik afstudeerde was de Nederlandse banenmarkt heel slecht, en waren weinig banen weinig archeologen. Ik was ook niet het type waarvan ze zeiden ‘nou, ga jij maar eens promoveren’. Gelukkig kon ik wel aardig schrijven, en kreeg ik een aanbod om een boek te schrijven over de Nederlandse archeologie voor de jeugd. Dat was in 1983, ik was toen 27. Het boek was gelijk een groot succes, en was mijn visitekaartje voor mijn verdere carrière. Ik schrijf nog steeds, vooral populairwetenschappelijke boeken over archeologie, historie, cultuurhistorie. Daarnaast maak ik, samen met drie collega’s, teksten, brochures, filmpjes en tentoonstellingen, vooral over archeologie, onder de vlag van mijn bedrijf: TGV: teksten en presentatie. Dit bedrijfje bestaat inmiddels zo’n 30 jaar.
Evert, je bent al eventjes in het veld bezig en wordt ook wel beschouwd als de ambassadeur van de Nederlandse Archeologie. Hoe kijk jij daar tegenaan?
Nou, ja, net iets te veel eer eigenlijk, en ik ben niet vals bescheiden! Wat ik weleens doe, is op het juiste moment een bepaalde vraag stellen. Zo van ‘jongens, is dit nou wel echt zo?’. En om dan ook iets te opperen als oplossing. Bijvoorbeeld de versnippering die in het vak is ontstaan: academisch, bedrijven, overheden, vrijwilligers... Dan voel ik me genoodzaakt om te zeggen: ‘is het nou werkelijk niet mogelijk om een keer ergens een koepel te maken die we vroeger wel hadden toen we nog kleiner waren’? Het is belangrijk om het gemeenschappelijk belang te vertegenwoordigen. Daarom heb ik ook meegewerkt aan oprichting van de Stichting voor Archeologie en Publiek opgericht en de VOiA, de ondernemersvereniging. En de archeologische alumnivereniging van de Leidse Universiteit. Maar ambassadeur is wel wat zwaar uitgedrukt [lacht].
Je hebt dus wel een groot hart voor archeologie?
Ja absoluut! Maar dat is een gevoelskwestie; ik ben geen diehard wetenschapper. Het gaat om het totaal. Ik denk dat archeologie niet alleen in de hoek van pure wetenschap zit, maar ook in die van muziek, literatuur, en de kunst zit. Het is soms dan ook lastig om het maatschappelijk belang van de archeologie aan te tonen, terwijl dat er wel is, anders bestond het vak natuurlijk niet. Ik kan zelf soms best wel een afstand hebben tot het materiaal, slechts een enkele keer raakt het me echt. Daarbij bestaat mijn sociale kring voor 4/5e uit archeologie-collega’s waarvan ik er toch een hoop als vriend beschouw. Dat is toch wel een warm nest, en dat draagt er zeker aan bij.
Kun je uitleggen wat je dan zo interessant vindt aan archeologie?
De sensatie van het beleven en herbeleven van iets na lange tijd. Zien en aanraken wat een onbekend persoon ooit heeft achtergelaten. Die sensatie is iets dat alle archeologen wel herkennen denk ik. Bovendien zit daar ook een deel van de relevantie. Juist het idee dat iets lange tijd onzichtbaar is geweest, zijn functie kwijt is, vaak kapot is… en dan weer zichtbaar wordt... ja, daar zit een zekere betovering in. Dat onderscheidt archeologie ook van andere cultuurvormen.
Die archeologische sensatie die je voelt heeft je echter niet overgehaald om archeoloog in het veld te worden, maar om te comminceren over archeologie: je startte een communicatiebedrijf. Waarom?
Omdat ik het leuk vind om verhalen te vertellen over een object of een opgraving. Het was zo dat halverwege de jaren ’70, toen ik studeerde, er eigenlijk geen boeken waren die, zoals nu, op een populairwetenschappelijke of lichter uitgevoerde academische manier dingen uitleggen. Je kon het wel drie keer lezen en nog begreep je het niet. We schreven in vaktaal. Ik wou het jargon eruit halen. Na m’n studie ben ik dan ook direct begonnen met een cursus voorlichting en public relations. Doordat ik al redelijk kon schrijven, verhalen vertellen en verbeelden, en het vakgebied beheerste, ging het geheel mij goed af. Ik heb door de loop van de jaren ongelofelijk veel mooie dingen zien passeren, of zelfs in handen gehad om op te stellen. Prachtige dingen, die ik nu veel meer waardeer als toen ik jong was. Toen nam ik het veel meer for granted.
Gaat jouw interesse in bepaalde objecten dan in golven? Dat je dan weer het een leuk vindt, dan weer het ander?
Ja, dat gaat inderdaad in golven. Maar er zijn ook dingen die blijven. Mijn vrouw en ik hebben bijvoorbeeld onze huiskamer vol met oriëntaalse spullen uit Japan en China. Aardewerk, print, hout. Hoe we precies aan deze objecten kwamen gedurende de jaren, dat zijn we een beetje kwijt, maar wat duidelijk is, is we beiden houden van een bepaalde strakheid in kleurstellingen. Een bepaalde spaarzaamheid met het afbeelden van figuren. We hebben bijvoorbeeld twee Japanse vazen uit begin 20e eeuw. Japanse Jugendstil gemaakt voor de Europese markt, maar in een techniek die niemand meer zou kunnen namaken. Ik zag die dingen voor het eerst bij de verkoper, en was echt verbijsterd, zo mooi. Ja, die sensatie kan ik soms hebben. Ook met archeologie hoor. Trechterbekeraardewerk bijvoorbeeld.
Mooi dat je nu Jugendstil vergelijkt met Trechterbekeraardewerk. Is het de vorm?
Vorm en deels ook de motiefkeuze. Jugendstil kan heel eenvoudig zijn, een simpele bloem of een rank en de vlakken zijn mooi gevuld. Trechterbekeraardewerk heeft ook zo’n goeie vormgeving. Daar kan je naar blijven kijken, ik denk dat dat heel belangrijk is. Die combinatie van textuur, het patina, je kunt het haast opsnuiven. Het komt harmonisch op je over.
Je had het net al even over jullie huiskamer, maar verzamelen je zelf ook echt iets?
Niet systematisch, dat heb ik eigenlijk wel, en nooit gedaan. In die zin dat ik vroeger als jongetje altijd wel aan verzamelen ben begonnen. Postzegels. Maar nooit dat ik zo fanatiek was dat ik series compleet wilde hebben. Ik vergaar meer dan dat ik verzamel: mechanische horloges, zakmessen, schoenen, oude fototoestellen, maar altijd vrij basale dingen. En af en toe moet ik mij betrappen en streng zijn: ‘nu heb je wel genoeg!’. Die fascinatie wordt bij mij getriggerd door dingen die in mijn jeugd zijn gebeurd, dat blijft dan hangen. Ik kan ook lastig dingen weggooien. Dus, ja, verzamelen… in zeker zin wel. Maar niet geordend, en ook geen archeologie. Althans. Kijk, je weet dat je vanuit het ethisch handvest eigenlijk geen archeologische objecten mag hebben, maar ik houd me daar niet helemaal aan. Ik heb een Romeinse munt, en een trechterbekerbijltje uit onbekende context. En dat is het dan ook wel zo’n beetje. Als je het nu over mooie dingen hebt, dan vind ik zo’n geslepen Neolithisch bijltje toch echt wel het mooiste wat er is. Ik ken verder ook niemand die archeologie verzamelt, overigens. Ja iedereen zal wel een pijlpuntje hebben, een scherfje of iets dergelijks. Maar echt collecties, nee. Ik zou dat ook minder erg vinden dan van mij als archeoloog wordt verwacht, overigens. Al hangt dat wel heel erg af van hoe die collecties zijn opgebouwd.
Image
Onderschrift
Evert met zijn trechterbekerbijltje
Dat is inderdaad wat Nico Aten, van de Erfgoedinspectie, ook zei. Verzamelen is niet zwart-wit, het heeft ook een bepaald nut als mensen verzamelen, bijvoorbeeld.
Ja klopt. Kijk, ons hele vak komt voort uit het feit dat er mensen überhaupt zijn gaan verzamelen. Ik heb mezelf ook altijd verzet tegen het idee van ‘vroeger gooiden ze er met de pet naar, maar in de toekomst wordt het beter’. Ongelofelijk domme redenering. Zonder die mensen die in grafheuvels zijn gaan zoeken, en die potten op een rij hadden gezet, hadden wij hier niet gezeten. Het hele vak is begonnen met die belangstelling. En dat dat op een gegeven moment in een stroomversnelling kwam, hartstikke goed. Geldt ook voor de archeologische topstukken in onze musea, die zijn natuurlijk voor 75% gevonden in omstandigheden wat nu absoluut niet meer door de beugel zou kunnen. Mooie voorbeelden hiervan zijn de Peelhelm, of de sarcofaag van Simpelveld. Een ander voorbeeld is de Krater van Vix, een prachtig mengvat van ergens in de 6e eeuw voor Christus die over de Alpen heen is getransporteerd naar Noord-Midden Frankrijk. Ongelofelijke sensatie om die in het echt te zien trouwens. Hetzelfde geldt eigenlijk voor die metaaldetectordiscussie die we hebben gehad enkele jaren geleden. Naar mijn idee doet iemand als hij in de bouwvoor zoekt meer goed dan kwaad, want in die bouwvoor is het over een paar jaar weg. Wat dat betreft is het PAN-project van Nico Roymans en Stijn Heeren ook heel belangrijk. Dat het belang van metaaldetectie ook ingezien en erkend wordt. Natuurlijk is er van alles en nog wat op aan te merken, maar er zit ook iets goeds in. Ik heb bijna 35 jaar geleden eens een tentoonstelling moeten maken voor Den Haag, onder de eufemistische noemer `Collecties uit particulier bezit’. Nou dat waren echt schimmige mensen. Die gingen s’ nachts echt bouwterreinen afstropen op vondsten, over hekken heen, rausden hele beerputten leeg, verdeelden de buit onderling, en verkochten die op antiekmarktjes. Dat was toen al duidelijk verboden. Dat was echt roof.
Van sommige dingen is het ook heel duidelijk dat ze uit een samengesteld graf komen, die worden compleet aangeboden op CataWiki [een site waar archeologische voorwerpen op verhandeld worden]. Dat gebeurt nu nog.
Ja, als je CataWiki zou gaan afspeuren, of zelfs Marktplaats, dan kom je inderdaad nog wel wat tegen. Uit Bulgarije en het Nabije Oosten komt ook krankzinnig veel. Ja, dan overschrijd je wel een grens. En zou je kunnen afvragen van ‘wordt er dan niet gehandhaafd met de Erfgoedwet in de hand’? Maar dat is helaas niet zo simpel. We hebben al moeite met het handhaven van alles wat er hier in Nederland gebeurt, met onze zelfbenoemde hoeders van het oorlogserfgoed bijvoorbeeld, die complete schuren hebben vol met wrakstukken van neergestorte vliegtuigen. Of duikers naar wrakken. Die zien het als een soort van eerbetoon. Overigens heb ik het idee dat het schatgraven in de Nederlandse bodem wel minder is dan vroeger. Maar misschien gebeurt het nu meer in stilte. Natuurlijk zijn er ook grensgebieden, zoals dat musea ook met enige regelmaat voorwerpen of hele collecties aankopen. Ik snap die musea ook wel, die zeggen van ‘ja, meneer Jansen gaat dood, die is 89, en heeft heel veel dingen. Als wij het niet doen dan wat gebeurt er dan mee?’. Dat zijn dilemma’s, daar is geen standaard recept voor te geven.
Zijn er nog andere dingen die je graag kwijt wilt?
De uitsmijter! Ik denk dat archeologie heel persoonlijk is, maar dat de meeste archeologen die ik ken toch bepaalde karaktertrekken delen. Ik vind het heel bijzonder hoe je in ons vak goed kan omgaan met collega’s die 30 jaar ouder, en 30 jaar jonger zijn, op een, wat ik altijd heb ervaren, hele makkelijke non-afstandelijke manier. We hebben toch een beetje hetzelfde denken over bepaalde dingen. Ik heb dat altijd door een roze bril bekeken, een soort familiegevoel ook al zijn we het niet altijd met elkaar eens. Wat mij persoonlijk betreft, ik doe het vak nu ruim 35 jaar, nooit gedacht dat ik het zo lang zou blijven doen. En of je nu ambassadeur wordt genoemd of niet, we hebben er altijd van kunnen leven, en lol gehad. Je maakt ook altijd wat, dat is buitengewoon bevredigend. En dus voor het grootste gedeelte met leuke mensen, ik kan echt niet anders zeggen. Ik ga door tot mijn 70e, en houd het dan administratief voor gezien. Want met de jaren ga je jezelf ook steeds meer als archeologisch zien…
Over de geïnterviewde
Evert van Ginkel heeft sinds 1983 diverse tentoonstellingen georganiseerd, boeken geschreven, en audiovisuele media geproduceerd over de archeologie van Nederland. Van Ginkel was een van de eersten die zich in de jaren ’80 als zelfstandig ondernemer met archeologie ging bezighouden. Daarnaast heeft hij ook in diverse verenigingen gezeten (en nog steeds), zoals de Vereniging Ondernemers in Archeologie/VOiA en meest recentelijk als penningmeester van de Stichting Archeologie en Publiek. In 2014 is Evert benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau voor zijn inzet om de Nederlandse archeologie en geschiedenis onder de aandacht te brengen van een groot publiek. Als ‘ambassadeur van de archeologie’ heeft Evert niet alleen kennis over archeologische verzamelingen, maar heeft hij ook een boodschap te vertellen: hiervoor bied ik hem graag een podium.
Deze serie blogs is geschreven in het kader van het VICI-onderzoeksproject van David Fontijn genaamd ‘Economies of Destruction’, en werd gefinancieerd door het fonds voor Nederlands Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).