Jubilerende Rotterdamse archeologen ook actief in de regio
Kennis genereert kennis tevens in buurgemeenten
Tekst en foto's: Lou Lichtenberg
Het thans vijftig jarige Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) heeft in de halve eeuw van zijn bestaan tot dusver zich niet alleen met het eigen gemeentelijk grondgebied bezig gehouden, maar verricht(te) vanaf het begin ook onderzoek in buurgemeenten. In Archeologie Magazine nr 2 van dit jaar stonden we in een special vooral stil bij het onderzoek in de stad. In dit artikel gaan we nader in op het BOOR-onderzoek in de omgeving van de Maasstad. Een interview met Arnold Carmiggelt en Jurrien Moree van de jubilerende archeologische dienst leert opnieuw veel over de archeologie en geschiedenis van deze regio.
Rotterdam-Noord, de thuishaven van BOOR, het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam dat dit jaar dus een halve eeuw bestaat. Wie verwacht dat je in dit jubileumjaar het jubilerende hoofdkwartier van deze archeologische dienst aan de Ceintuurbaan onmiddellijk zou kunnen herkennen aan vlaggen, slingers, goudgekleurde bordjes met 50 in laurierkransen en dergelijke, komt bedrogen uit. Somberheid en soberheid zijn in dit deel van de Maasstad eerder regel dan uitzondering. Hoe anders is de sfeer die je in het interieur van het BOOR-bureau tegemoet komt.
Onze gesprekspartners, de archeologen Arnold Carmiggelt, hoofd BOOR, en Jurrien Moree van de afdeling Beheer en Beleid, weten meteen een mixture van vrolijk optimisme met een informatieve grondhouding ten toon te spreiden. Zoals we ook bij ons eerdere bezoek ter voorbereiding van de Rotterdam-special van Archeologie Magazine begin dit jaar konden ervaren. Leerden we toen veel meer over archeologie en geschiedenis van de stad Rotterdam, nu bekijken we de buurgemeenten vanuit deze twee invalshoeken. En opnieuw stuiten we daarbij op verrassende nieuwe gezichtspunten die de historie van dit deel van het land toch wel een ander aanzien geven. Een halve eeuw BOOR heeft ook aan de kennis daarover in de buurgemeenten veel bijgedragen.
Parallellen en verschillen
Je zou verwachten dat het verhaal over de historie van de buurgemeenten veel overeenkomsten vertoont met dat over de geschiedenis van de stad die in de special werd toegelicht. Op onze vraag hiernaar krijgen we van beide archeologen een genuanceerd antwoord. Arnold: ‘In hoofdlijnen loopt die geschiedenis in de buurgemeenten inderdaad parallel aan die van de stad. Om meer kennis daarover te verkrijgen ging BOOR vrijwel meteen vanaf het prille begin van de dienst vijftig jaar geleden ook in de regio werken. Wil je meer over de archeologie van de stad leren dan moet je ook kijken naar het grotere verband, naar de regio dus.’
Maar naast dit inhoudelijke argument was er volgens hem ook een praktisch argument om vanuit BOOR de blik in de richting van de regio te verruimen. ‘Rotterdam was in die periode meerdere malen sterk met de uitbreiding van de stad en de haven bezig en daarvan ondervonden de buurgemeenten de gevolgen. Zij hadden evenwel vooral in het begin vaak niet de kennis en mankracht om archeologisch onderzoek bij bouwwerkzaamheden te verrichten en in die gevallen bood BOOR uitkomst. Dat onderzoek omvatte aanvankelijk vooral veldwerk.
Tegenwoordig verricht BOOR daar geen veldwerk meer, maar treedt de dienst op als archeologisch adviseur. In opdracht worden dan bouwplannen beoordeeld, programma’s van eisen opgesteld, bestemmingsplanparagrafen geschreven en onderzoeksrapporten beoordeeld. We leveren dan dus kennis aan en beheren die kennis. De buurgemeenten schakelen voor veldwerk tegenwoordig vaak bedrijven in en in het kader van onze beheersfunctie controleren wij dan dat werk en de rapportages daarover. Nog maar in enkele gevallen, waarin spoedeisend onderzoek geboden is of over het gebied nog te weinig kennis voorhanden is, verricht BOOR in die buurgemeenten zelf nog boringen of ander veldwerk’, aldus Arnold Carmiggelt.
Om de historie van die buurgemeenten goed te kunnen begrijpen is het volgens Jurrien Moree belangrijk ook de grote verscheidenheid aan landschappen in deze regio in aanmerking te nemen. ‘Die varieert van duinen en kleipolders tot veengebieden. Met daarin de grote havenstad Rotterdam, maar ook van oorsprong agrarische dorpjes, vissersplaatsen en vestingstadjes. Dat maakt dat de archeologie in de betrokken gemeenten ook verscheiden is. Maar dat is tegelijk het aantrekkelijke van BOOR: doordat de dienst al vijftig jaar geleden ook in de regio actief was, is er continuïteit aan kennis opgebouwd en is er geen versnippering op dit gebied ontstaan. In die zin vervult BOOR ook een voorbeeldfunctie voor andere stedelijke en regionale archeologische diensten.’
Jurriens aantekening nodigt uit om de regio van het BOOR eens nader onder de loep te nemen. De archeologische expertise van het bureau wordt door de volgende gemeenten in het Maasmondgebied benut: Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Schiedam en Westvoorne. Een samenwerking met Spijkenisse is in voorbereiding. Bespreking van een aantal bijzondere onderzoeksprojecten die het BOOR in deze gemeenten uitvoerde levert de navolgende reis door de geschiedenis van deze regio op.
Vroegste sporen
De reis begint in de prehistorie, meer precies de steentijd. De oudste vondsten zijn afkomstig van het strand van Oostvoorne: werktuigen van Neanderthalers van ruim 50.000 jaar oud. Ze zijn net als bij de aanleg van de Maasvlakte aangetroffen jongere lanspunten, harpoenpunten en pijlpunten, gemaakt van been en gewei, afkomstig van grote diepte. ‘De oudste gevonden grondsporen dateren uit de middensteentijd, van 9000 tot 5300 voor Christus’, meldt Arnold.
‘We treffen ze aan op later door klei en veen afgedekte donken, de hogere en droger gelegen rivierduinen. Ook al komen er door boringen op donken voorshands nog weinig aanwijzingen beschikbaar, dan kan dat toch reden zijn zo’n donkoppervlak bloot te leggen’, voegt Arnold hieraan toe. ‘Dergelijke ervaringen uit eerder onderzoek op andere plaatsen in en rond Rotterdam gaven en geven ons wel aanleiding de werkzaamheden bij de aanleg van de Tweede Maasvlakte (het uitbreidingsproject van de Rotterdamse haven, gelegen ten westen van de Maasvlakte –LL) op de voet te blijven volgen. In boorkernen zien we voortdurend ook landschappen uit de steentijd terug waarin je de aanwezigheid van de mens kunt verwachten’.
Woonplekken uit de midden-steentijd zijn aangetroffen in Rotterdam Zuid, op IJsselmonde. Hier kwamen een haardplaats en enkele vuurstenen werktuigen uit 5500 v.Chr. aan het licht. Die sporen wijzen op de aanwezigheid van een tijdelijk kamp, waar jagers en verzamelaars zich korte tijd hebben opgehouden. Spectaculair zijn verder de crematiegraven uit 7500 v.Chr., die enkele jaren geleden werden opgegraven. ‘Die prehistorische kampen hebben de afgelopen jaren eigenlijk voortdurend de aandacht van het BOOR gevraagd’, zo stelt Arnold Carmiggelt vast.
‘In de ondergrond van Rotterdam-Zuid zijn complete prehistorische landschappen bewaard gebleven. We proberen daar meer over aan de weet te komen en we worden daarbij geholpen door vele infrastructurele ingrepen in het gebied, zoals de aanleg van Vinex-locaties, parkeergarages, de Randstadrail en dergelijke. Door het onderzoek dat we daarbij verrichtten hebben we meer zicht gekregen op het oude landschap. Onderzoek op de Vinex-locatie Carnisselande bij Barendrecht in Midden- IJsselmonde heeft bijvoorbeeld sedert de jaren negentig veel informatie opgeleverd over boeren in de nieuwe steentijd en met name in de periode van het 5e-4e millennium v.Chr..
Voordat met de aanleg van die locatie begonnen werd, waren twee vindplaatsen bekend en sindsdien zijn er tientallen plaatsen aangetroffen. Dit hoge aantal valt toe te schrijven aan het feit dat er de afgelopen eeuwen weinig met dit akkerlandschap gebeurd is en doordat een grote overstroming in 1373 een dik pakket grond achterliet, dat een prima beschermingslaag bood tegen verstorende ingrepen. Over een afstand van 370 meter troffen we bij boringen een oeverwal aan met daarop een vrijwel ononderbroken prehistorische bewoning uit een periode waarover in ons land maar weinig bekend is: het overgangstijdperk van de jagers/ vissers/verzamelaars uit de midden-steentijd naar de echte boeren van de nieuwe steentijd.
De mensen uit die tijd behoorden tot de zogenaamde Swifterbantcultuur: enerzijds maakten ze gebruik van nieuwe landbouwtechnieken en anderzijds deden deze boeren nog volop aan jagen, vissen en voedsel verzamelen. Besloten werd uiteindelijk deze plaats, die dus door boringen werd gelokaliseerd, niet op te graven – daarvoor zou dwars door een grote recreatieplas gegraven moeten worden - maar ze werd ter plekke afgedekt met anti-worteldoek en een grindpakket. Ze heeft inmiddels de status van archeologisch rijksmonument gekregen’.
In Hellevoetsluis werden nederzettingssporen van de iets jongere Vlaardingencultuur van rond 3000 v.Chr. aangetroffen. Jurrien Moree: ‘Bij boringen door het BOOR en het archeologisch bedrijf Vestigia werden aanwijzingen verkregen van deze archeologische waarde. De vindplaats is opgegraven door het archeologisch bedrijf Archol. Op een paar honderd meter afstand was eerder al een vuurstenen bijl gevonden. Die bijl heeft nu door de vondst van de nederzettingssporen betekenis gekregen: ze is wellicht niet toevallig daar terecht gekomen en houdt misschien verband met die nederzetting. In het uitbreidingsplan Boomgaard, in de buurt van Ossenhoek, is woningbouw voorzien en daarom zijn we gelet op deze eerdere vondsten extra alert op wat zich op het diepere niveau onder het veen bevindt. Bij boringen werden opnieuw nederzettingssporen gevonden en op dit moment worden daar proefsluiven gegraven. Je ziet maar weer: kennis genereert weer kennis.’
Bij onderzoek voorafgaand aan de aanleg van de Vinexwijk Carnisselande in Barendrecht werd een geultje ontdekt met een oeverwal waarin op vier niveaus, gescheiden door betrekkelijk ‘schone’ grondlagen, sporen werden aangetroffen. Meestal worden dergelijke sporen bij opgravingen door elkaar gevonden, maar hier waren ze duidelijk door grondlagen gescheiden, een unieke situatie. Sporen van de Vlaardingencultuur (ca. 3000 v. Chr.) bevonden zich op het oudste niveau en het jongste bevatte overblijfselen uit de midden- bronstijd (1800-1500 v.Chr.). Uit de vroege bronstijd (rond 2000 v.Chr.) kwam een huisplattegrond aan het licht.
Stront
Zo zoetjesaan naderen we de jaartelling. Sporen van de ijzertijd (800 v.Chr.-0) zijn in veel plaatsen rondom Rotterdam aangetroffen, maar de archeologen zijn vooral enthousiast over die op Voorne-Putten. Uit de vroege ijzertijd werden bij Spijkenisse enkele plaatsjes in het veen met wat aardewerk- en botfragmenten ontdekt, maar uit de midden-ijzertijd kwamen meer plekken aan het licht. ‘Vooral op Putten kennen we daardoor de situatie van het landschap uit die tijd erg goed’, licht Jurrien toe.
‘Het geulsysteem in het landschap krijgt geleidelijk wat meer invloed in moerasachtige streken, waardoor het landschap gaat ontwateren. Stukken veen worden droger en kunnen beter betreden worden. In de midden-ijzertijd gaan mensen zich daarop vestigen. Boeren bouwen boerderijen, gaan vee houden – vooral runderen, schapen, geiten en varkens – en bepaalde gewassen verbouwen, zoals emmertarwe en gerst en soms ook oliehoudende zaden van lijnzaad en huttentut. Bij Geervliet hebben we op een paar plekken dergelijke boerderijen uit die tijd aangetroffen. Het bijzondere daarvan was hun perfecte conserveertoestand, waardoor de plekken boordevol informatie zitten. De stront en zelfs de lucht ervan komen je als het ware tegemoet. Op bepaalde plaatsen zie je ook dat er ophogingen hebben plaatsgevonden. Bij onderzoek van een van die bulten op het veen ontdekten we ook een vrij intact takkenpad op een laagje kleiig materiaal.’
‘In een bepaalde fase gedurende die midden-ijzertijd’, zo vervolgt Arnold, ‘gaan die geulen dichtslibben, vormt zich een kleipakket over dat veengebied. Dit illustreert opnieuw de dynamiek van het landschap, vooral op Voorne- Putten. Mensen trekken net voor of aan het begin van de Romeinse tijd weg en geleidelijk verschijnen weer nieuwkomers, die zich vooral op de oevers van rivieren en kreken vestigen.’ Jurrien verwijst hierbij naar de boerderijen uit de late ijzertijd. ‘Die moeten tot een wat meer egalitaire samenleving in dit deel van Nederland behoord hebben. Ze vormden geen dorpjes, maar verspreid liggende boerderijen.’ Arnold tekent aan dat er kleine aanwijzingen zijn gevonden die erop duiden dat er handelscontacten waren. ‘Sieraden van glaswerk en op Voorne ook ingedampt zeezout dat naar het achterland getransporteerd werd.’
In de Romeinse tijd verschijnen in dit landschap ook forten, allereerst op verschillende plaatsen langs de limes, de grens van het Romeinse rijk langs de Rijn. ‘Naast die limes moet er ook een soort van kustverdediging zijn geweest’, weet Arnold. ‘Historische bronnen uit de 18e eeuw wijzen erop en in de Maasmonding tussen Oostvoorne en Brielle zouden bij laagwater resten daarvan zichtbaar zijn geweest. Bij Oostvoorne moet zo’n fort hebben gestaan en buiten wat grondvondsten is er vandaag de dag van dergelijke forten niets meer te zien.’
Jurrien voegt er nog aan toe dat de Romeinse tijd in het werkgebied van het BOOR in het algemeen goed vertegenwoordigd is. ‘Overal kom je uit die tijd sporen tegen. Alleen al uit Spijkenisse zijn meer dan 45 vindplaatsen bekend. Bijna steeds betreft het overblijfselen van houten boerderijen met rieten daken. Verder veel afval, waaronder ook resten van Romeinse importgoederen. Het is ook de tijd waarin geleidelijk aan meer wordt geproduceerd dan wat voor het eigen huishouden nodig was. Daarmee ontstaat handel. Uit overblijfselen die bijvoorbeeld in Rockanje (gemeente Westvoorne) en Simonshaven (gemeente Bernisse) gevonden zijn van spiekertjes (graanschuurtjes-LL) valt af te leiden dat deze meer konden bevatten dan het voor eigen gebruik benodigde.’
Onderzoek in Spijkenisse bracht twee grafvelden uit de Romeinse tijd aan het licht, waarin ruim 170 graven werden gevonden. ‘Ook in het landschap werd in die tijd flink ingegrepen’, vult Arnold aan. ‘Afwatering en ontginning van stukken land werden eerder regel dan uitzondering.’ De vondst van tegen de twintig duikers (houten kokers die watergangen met elkaar verbinden) in het Maasmondgebied duidt daar ook op. In Capelle aan den IJssel werden er drie in een dam aangetroffen. ‘Er was ook meer variatie in de bevolking en dat uitte zich in de boerderijbouw. Heel veel dakpanfragmenten die bij Spijkenisse werden gevonden, illustreren deze verscheidenheid’, aldus Jurrien. ‘En ook de constructie van een porticus daar duidt erop dat in die tijd verschillen in de bouw van boerderijen gaan ontstaan.’
Middeleeuwen en later
In de tweede helft van de derde eeuw na Christus raakt het Maasmondgebied voor een groot deel ontvolkt, doordat de grond te nat was geworden en door politieke instabiliteit en economisch uiteenvallen van het Romeinse rijk. De Romeinen verlaten ons land in het jaar 406. Sporen uit de late Romeinse tijd en uit de Middeleeuwen tot de achtste eeuw zijn in de Rotterdamse regio nauwelijks voorhanden.
Vanaf de achtste/negende eeuw neemt de bewoning in het Maasmondgebied weer toe. Het landschap wordt divers; wildernissen worden ontgonnen, dijken en dammen worden aangelegd en polders ontstaan. Langs dijken en dammen komen dorpsachtige kernen en stadjes tot stand, vaak in een lintbebouwing. Zij maken allemaal hun eigen ontwikkeling door. Sommige maken het niet lang, zoals Witla, een nederzetting vermoedelijk even ten westen van Spijkenisse in de buurt van het huidige Geervliet die uit geschreven bronnen bekend is. Deze plaats zou in 836 door de Vikingen verwoest zijn, maar sindsdien is daar nooit wat van teruggevonden.
Andere plaatsen groeien uit en worden kort na het jaar 1000 onderdeel van bepaalde organisatiestructuren of komen in handen van de Graven van Holland, of lokale machthebbers zoals de Heer van Voorne en de Heer van Putten. Die wonen in mottekastelen of burchten, waarvan soms ook thans nog resten te zien zijn, zoals in bijgaand kader wordt toegelicht. Enkele plaatsjes groeien uit tot ware handelscentra of stadjes in de dop, zoals Geervliet en Heenvliet (met stadsrechten), Abbenbroek en Zuidland langs het riviertje de Bernisse. Maar zodra het riviertje verzandt, stagneert hun ontwikkeling. Thans vormen deze plaatsjes ware schilderachtige oasen temidden van hun hectische randstedelijke omgeving. Het BOOR was ook in en nabij deze plaatsjes in de afgelopen halve eeuw betrokken bij archeologisch onderzoek. Een greep uit de resultaten daarvan:
- in Spijkenisse werden 126 vindplaatsen ontdekt uit de periode Middeleeuwen tot 1200. Op één plaats werd een huis opgegraven uit omstreeks 880, het oudst bekende middeleeuwse gebouw van heel Voorne-Putten. Hiervan vonden de archeologen onder meer zware houten palen, vlechtwanden, haardplaatsen, een mestkuil, afvalkuilen en een greppel om het regenwater van het dak af te voeren. In en om het huis lagen heel veel scherven van potten, kannen en kruiken, voor het merendeel afkomstig van het Duitse Rijngebied en de Belgische Maasvallei;
- in de wijk Maaswijk van Spijkenisse ontdekten de archeologen een landweg met daarlangs huisplaatsen, terpjes, dit alles uit de 11e tot 15e eeuw;
- in de nieuwbouwwijk Ravense Hoek in Hellevoetsluis troffen de archeologen van het BOOR eind jaren negentig de resten aan van een 13e-eeuwse uithof, een dependance van het klooster Ter Doest in Vlaanderen. Daarbij werden een omgrachte stenen woontoren en de resten van minimaal 157 personen opgegraven;
- bij onderzoek op de plaats van de nieuwbouwwijk Portland in de gemeente Albrandswaard op IJsselmonde werden in 2003 en 2004 vijf boerderijen opgegraven uit de periode 1150 tot 1225. Ze lagen in de vroegere polder Riederwaard. De boerderijen maakten deel uit van een dorpje dat in geschreven bronnen Pendrecht wordt genoemd. Bij de huisplaatsen werd ook veel afval van de bewoners aangetroffen, zoals aardewerk, botten van gegeten dieren, metalen voorwerpen en fragmenten van slijp- en maalstenen;
- in Barendrecht kwamen in het kader van de archeologische begeleiding van de Vinexlocatie Midden-IJsselmonde aan de Kilweg in 2005 de sporen van een middeleeuwse dijk met bewoningsresten uit rond 1300 aan het licht. Daarbij werd duidelijk dat de dijk een bewoningslint was, met huizen en boerderijen, die blijkens historische bronnen het dorp Carnisse vormden;
- bij de opgraving aan de Coppelstockstraat- Maarland in de binnenstad van Brielle werd in het voorjaar van 2002 een zeer grote bakstenen beerput aangetroffen met talrijke vondsten uit het midden van de 15e eeuw. Daarbij kwamen onder meer aan het licht: kookgerei, pispotten, een bronzen kandelaar, een houten tol en een leren etui met vijf wastafeltjes, die deels beschreven zijn met teksten betreffende de handel in haring.
Arnold Carmiggelt besluit: ‘Dit soort projecten laat zien dat historische bronnen, die vaak slechts vage berichten geven over de geschiedenis, juist door archeologische bronnen kunnen worden aangevuld. De archeologie kan dynamischer en ingewikkelder beelden aanleveren, een soort tijdcapsules die de puzzel kunnen vervolmaken’. Jurrien Moree: ’Dat is het aantrekkelijke van het BOOR, dat we al een halve eeuw de geschiedenis van het Maasmondgebied volgen en een continuïteit in de kennis over de geschiedenis kunnen bieden. En kennis genereert kennis, ook hier’.
Dit artikel is eerder verschenen in Archeologie Magazine nummer 6 van 2010. Klik hier om dit nummer na te bestellen of klik hier om direct een abonnement te nemen en geen enkel nummer meer te missen.