Romeins Aardenburg
Zonder twijfel is Aardenburg de plaats waar in Zeeland de meeste opgravingen hebben plaatsgevonden. Dat is vooral te danken aan de daar aanwezige Romeinse overblijfselen en de hardnekkige belangstelling daarvoor van de eerste provinciaal archeoloog van Zeeland, ir. Jan Trimpe Burger. De eerste opgraving vond plaats in 1949. Pas in 1955 werden de eerste Romeinse sporen opgegraven door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Van 1957 tot zijn pensionering in 1986 was Trimpe Burger bij die opgravingen betrokken. Hij verhuisde daarvoor zelfs naar Aardenburg. De laatste ROB-opgraving werd in 1988 uitgevoerd, volgende onderzoeken vanaf 1999 door archeologische bedrijven.
Nationaal belang
De eerste integrale studie van sporen en belangrijke vondstgroepen is pas in 2013 gepubliceerd. In een inhaalslag van achterstallig onderzoek van nationaal belang werkten de SCEZ en Hazenberg Archeologie samen, met financiering van de Provincie Zeeland en het Rijk. Daaruit bleek dat Romeins Aardenburg en omgeving een areaal van 2 km2 beslaat, van de Draaibrugseweg in het noorden tot de Schependomseweg in het zuiden. Centraal daarin lag een militaire versterking, ter hoogte van de Sint-Bavostraat en de Burchtstraat.
Drie bezettingen
De versterking was niet een eenmalig stenen bouwwerk, zoals Trimpe Burger dacht, maar een opeenvolging van drie bezettingen. Van de eerste bezetting van ca. 170 na Chr. zijn slechts gebouwresten bewaard gebleven. Rond 190 werd een tweede castellum (fort) gebouwd, voorzien van een aarden verdedigingswal. Van de binnenbebouwing zijn sporen van een groot hoofdkwartier en manschapbarakken blootgelegd. Dertig jaar later werd deze versterking verbouwd: het hoofdkwartier werd uitgebreid, ten zuiden daarvan werd een kleine tempel opgericht en buiten de wal een nieuwe verdedigingsgracht gegraven. Omstreeks 240 werd dit kamp verwoest en verlaten. Rond 260 werd op dezelfde plaats een nieuw fort gebouwd, nu omgeven door een stenen verdedigingsmuur met ronde torens en een vijftien meter brede natte gracht. Dit laatste fort bleef in gebruik tot ongeveer 290.
Rovende invallers
In de forten was plaats voor 300 soldaten, deels infanterie, deels ruiterij. De militaire bezetting houdt zeker verband met een dreiging van rovende invallers vanaf de Noordzee in het gebied dat bewoond werd door de Menapii. Aardenburg werd zo deel van de Romeinse verdediging van de oostelijke Noordzeekust, die liep van de monding van de Rijn bij Katwijk tot in Noord-Frankrijk. De ruiterij in het fort was uitermate geschikt om als een interventiemacht snel invallers te stuiten, met de infanterie als back-up.
Schelpdieren
Het gebied rondom het fort bestond uit een agglomeratie van civiele bewoning met verschillende wegen, een badgebouw, waterlopen, weilanden, akkers, een grafveld met crematiegraven en industrie, vooral verwerking van schelpdieren. De laatste, blijkend uit de sporen van tenminste 27 ovens, lijkt ook aan het begin te staan van de Romeinse bewoning daar rond 150. Aardenburg was zo ook een regionaal centrum, met goede wegverbindingen naar het zuidelijke achterland en een waterweg naar de Noordzee.
Aardenburg is de enige plaats in Nederland waar zich nog resten van een groot steunpunt van de Noordzeekustverdediging in de bodem bevinden. Veel vondsten zijn tentoongesteld in het Archeologisch Museum Zeeland aan de Marktstraat in Aardenburg.
Foto's: zeeuwseankers.nl