Hunebedden in Nederland, deel 2

Daan Couwenbergh

Hergebruik van hunebedden

'De hunebedden werden hier in relatief korte tijd gebouwd, zo tussen 3400 en 3200 voor Christus', vervolgt Hein Klompmaker. De meeste bleven een paar honderd jaar in gebruik. Of ze bestemd waren voor een belangrijk iemand of voor meerdere begravingen is nog verre van duidelijk. 'In de loop der tijd werd hier verschillend over gedacht. Zo werd in de 18e eeuw aangenomen dat dit grafmonument bedoeld was voor een soort van koning of een ander voornaam persoon.

Later werd op grond van de enorme hoeveelheid aardewerk die in hunebedden werd gevonden – en aannemende dat het aantal aan de doden meegeven stuks aardewerk beperkt bleef tot één of enkele - verondersteld dat er per hunebed honderden mensen werden bijgezet. Die gedachte is inmiddels ook weer verlaten. Nu is op grond van een studie van archeologe Anna Brindley van het Groninger Instituut voor Archeologie geconcludeerd dat het per generatie één belangrijk persoon moet zijn geweest die in een hunebed werd bijgezet. Volgens deze studie (uit 1996 – LL) werd het graf slechts één keer per tien of vijftien jaar gebruikt of misschien één keer per generatie.

Als we dat als uitgangspunt nemen en daarbij kijken naar de aantallen nog aanwezige en inmiddels verdwenen hunebedden in deze regio, dan zouden er toch resten van in ieder geval een behoorlijk aantal personen moeten zijn gevonden. Maar voor zover bekend, zijn er tot dusver nauwelijks menselijke resten in Nederlandse hunebedden aangetroffen. Dat zal mede toe te schrijven zijn aan de betrekkelijk natte ondergrond waardoor organische resten slecht behouden blijven. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Scandinavië, waar door mummificatie en/of een kalkhoudende ondergrond wel sporen van mensen in dergelijke grafmonumenten zijn waargenomen. Hier blijft het gevonden sporenmateriaal van menselijke overblijfselen beperkt tot wat gebitskapsels, tanden en flintertjes van botjes in crematieresten'.

In de bestaande literatuur valt ook te lezen dat er na 2950 v.Chr. bijna geen mensen meer in hunebedden begraven werden. Op bijna spannende wijze brengt Klompmaker een verhaal te berde dat een aanwijzing voor het tegendeel opleverde. Het verhaal start in 1983 toen een 14-jarige jongen onder het hunebed D27 naast het Hunebedcentrum een vondst deed op een avond vlak voordat de ondergrond daarvan met grasbetonblokken werd verzegeld. 'In 2005 benaderde een lid van de vrijwillige brandweer mij tijdens een oefening bij het centrum met de vraag of wij belangstelling hadden voor wat materiaal dat hij ruim twintig jaar daarvoor onder het hunebed met behulp van een stokje had opgegraven.

Dat materiaal, dat hij in een oude modelbouwdoos bewaarde, had hij eerder aan het Drents Museum laten zien, hetgeen hem op een ernstige reprimande was komen te staan. Daarna raakte de doos met de markante inhoud in de vergetelheid. Die inhoud bleek te bestaan uit scherven aardewerk van verschillende grootte en vorm en een stukje bot. Toen rees bij ons ook de vraag wat er met de grond is gebeurd die in 1983 voor die verzegeling was weggegraven. Foto's van die verzegeling laten zien dat die grond is gezeefd en tonen ook plastic zakken met grondmonsters. Na lang speurwerk kwamen we dat materiaal tegen in het depot van het Groninger Instituut voor Archeologie. Uit nadere analyse hiervan bleek dat zich hier eveneens wat stukjes menselijk bot in bevonden. Sommige daarvan dateren uit de late bronstijd, zo rond 800 voor Christus. Een belangrijke aanwijzing voor de veronderstelling dat in ieder geval dit hunebed niet alleen werd gebruikt voor bijzettingen ten tijde van de bouwers ervan, maar ook in gebruik was bij latere generaties tot en met de late bronstijd. Een totale periode dus van meer dan tweeduizend jaar'. 

Onderzoek naar hunebedden tot dusver

De tot dusver bekende historie van de hunebedden in Nederland leert dat al ver in het verleden in de ondergrond daarvan werd gegraven. De eerdergenoemde dominee Johan Picardt meldde in 1660 dat er volgens hem op dat moment nog geen hunebedopgravingen in Drenthe hadden plaatsgevonden, maar een kwart eeuw later, in 1685, werd er kennelijk voor het eerst gegraven in een Drents hunebed. Dit was althans de eerste opgraving waarvan een verslag bewaard is gebleven. Het betrof hier de opgraving van dichteres Titia Brongersma onder hunebed D27 van Borger, waarvan de arts en oudheidkundige Ludolph Smids in 1711 een verslag schreef.

Blijkens dat verslag vond zij eerst veel kleine kiezelstenen en daaronder veel ronde bruinblauwe en donkerrode potten. Ook stuitte zij daarbij op een askist, die bij het lichten ervan in scherven uiteenviel, maar die nog wat botresten en as bevatte. Overigens bleef van haar vondsten voor zover bekend niets bewaard. De eerste echte opgraving vond in 1912 plaats door Jan Hendrik Holwerda, toen conservator bij het Rijksmuseum van Oudheden (waarvan hij later ook directeur werd). Hij onderzocht de ondergrond van de hunebedden D19 en D20 bij Drouwen en trof daar onder meer naast talrijke aardewerk scherven stukjes bot, resten van tanden en kiezen en verbrande beenderresten aan. Zijn assistent en latere rivaal Albert Egges van Giffen, archeoloog, hoogleraar en directeur van het Biologisch-Archeologisch Instituut, zette het opgravingswerk bij de hunebedden grootschalig voort en bracht daarbij in opdracht van de regering ook alle nog bestaande hunebedden in kaart. In 1928 verscheen hierover een boek van zijn hand dat nog steeds als standaardwerk wordt beschouwd.

Naast onderzoek restaureerde hij veel ingestorte en deels vernielde hunebedden. Het laatste archeologische onderzoek naar hunebedden dateert van 1968-1970, toen niet ver van Borger, in het Drouwenerveld hunebed D26 werd opgegraven, mede onder leiding van Van Giffen. Daarbij werden vele duizenden aardewerk scherven gevonden, afkomstig van 159 potten en 25 bekers, alsmede pijlpunten en bijlen van vuursteen, kralen van barnsteen, verbrande botresten en enkele voorwerpen van na de Trechterbekertijd. De meeste van deze vondsten worden thans in het Hunebedcentrum getoond. 

Verder onderzoek?

Het graafwerk van 1983 bij hunebed D27 voor de verzegeling daarvan met grasbetonblokken was overigens geen echte opgraving, maar veeleer een beschermingsmaatrel om het bodemarchief in stand te houden. Hein Klompmaker pleitte in het verleden meerdere malen voor een tijdelijke verwijdering van die blokken om een volledig en multidisciplinair onderzoek in de ondergrond te kunnen uitvoeren. Dat pleidooi leidde tot negatieve reacties van archeologen, zoals provinciaal archeoloog Wijnand van der Sanden. (zie filmpje op YouTube voor een discussie tussen Klompmaker en Van der Sanden bij RTV Drenthe in 2009, via de links in bijgaand kadertje). In die reacties werden tegenargumenten aangevoerd als: elke opgraving leidt per definitie tot vernietiging (vaak van waardevol materiaal over de context van voorwerpen).

Ook mag je volgens het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg alleen opgraven als het echt niet anders kan, omdat archeologisch materiaal in de bodem bedreigd wordt bijvoorbeeld. Waar materiaal niet bedreigd wordt is 'behoud in situ' het uitgangspunt. Dat uitgangspunt is ook gekozen in de overweging dat er in de toekomst mogelijk betere, verfijndere en minder schadelijke methoden worden ontwikkeld om de ondergrond te onderzoeken. En critici voerden ook de overweging aan dat de kans dat verder onderzoek nog nieuwe informatie oplevert minimaal zou zijn. Klompmaker stelt daar allereerst tegenover dat verder onderzoek nodig is omdat er tot dusver nog nauwelijks volledig onderzoek is uitgevoerd, er teveel vragen onbeantwoord blijven en er aanwijzingen zijn dat huidige veronderstellingen over de hunebedden steeds meer om herziening of precisering vragen.

Bovendien: 'In 2009 hebben we ondergrondmetingen bij hunebed D27 op basis van een soort van grondradartechniek in combinatie met tracertechniek laten uitvoeren. Daarbij konden we zien dat er zich onder het hunebed op zo'n 30-40 cm diepte een keienvloertje bevindt met daaronder ook nog wat interessante structuren, die niet van geologische maar eerder van antropomorfe (mensvormige – LL) aard zijn. Dat maakt de kans op belangrijke nieuwe informatie groter. En wat het uitgangspunt 'behoud in situ' betreft wordt er teveel verondersteld dat het bodemarchief een soort van ijskast zou zijn waarin materiaal behouden kan blijven. Maar daarbij wordt onvoldoende in aanmerking genomen dat er zich daar vaak stoffen en organismen bevinden die de eeuwigheidswaarde van bijvoorbeeld metalen en botten ernstig bedreigen'. 

Hedendaagse sporen

Voorlopig ligt deze discussie stil en blijven er nog heel veel vragen en mysteries. Voor liefhebbers van sporen van het verleden en in het bijzonder van prehistorische sporen in een prachtig rustiek en pittoresk landschap valt er gelukkig ook nog veel te genieten. Dit deel van Noordoost-Nederland ligt bijna overal nog bezaaid met reusachtige keien. Hier hebben tenminste 88 en vermoedelijk honderden hunebedden bestaan, waarvan er thans nog 54 resteren: 52 in Drenthe en 2 in Groningen (G1 in Noordlaren en G2 uit noord-Groningen opgegraven en ondergebracht in het Muzeeaquarium te Delfzijl).

Van 34 zijn er sporen gevonden, waarvan drie in Groningen, twee in Overijssel en één in Friesland. De grootste concentratie vinden we echter op de Drentse Hondsrug met Borger en Emmen als opvallende centra. Voor deze special maakten we een tocht langs de 52 hunebedden in Drenthe en daarvan bespreken we aan dit slot van het eerste (Nederlandse) deel van de special de meest markante. Overigens is het vinden van de locaties van deze hunebedden de laatste tijd een stuk eenvoudiger geworden.

Niet alleen doordat we inmiddels daarvoor nieuwe mogelijkheden hebben via internet en navigatiesystemen, maar ook door de nieuwe en moderne aanwijzings- en informatieborden die de hunebedden hebben gekregen. Deze nieuwe borden hebben de bronzen platen met de hunebednummers vervangen die Van Giffen had laten plaatsen en waarvan de meeste vanwege hun brons in de loop der tijd waren gestolen. Nieuw is ook dat bezoekers met een smartphone na het scannen van een QR-code op het informatiebord ter plekke via internet specifieke informatie over het hunebed, routebeschrijvingen en allerlei tips kunnen opvragen. Ook oude wijn in nieuwe zakken kan uitstekend smaken.

Lees ook Hunebedden in Nederland deel 1

Dit artikel is eerder verschenen in Archeologie Magazine, nr 3 2016. Bestel dit nummer na.

Meer lezen
Tijdvakken